Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/513

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hetwelk men hem had toegezegd, en het mijn gevoelen was dat bij zulke botsing Oranje de sterkste moest zijn, in ’t belang des lands, Dit nu heeft meester Barneveld, wiens doorzicht zijn beleid evenaart, reeds toen als voorgevoeld, en vandaar geheime wrok en wantrouwen, Hij geloofde mij jaloersch van zijn toenemenden invloed op den Prins, die hem te veel noodig had om hem niet alle mogelijke voldoening te geven van zijne diensten, maar die er zelf niet van verwijderd was in hem een toekomenden tegenstander te zien, als hij eens den rang en het gezag zou aangenomen hebben, dat de Algemeene Staten hem vaardiger aanboden dan het werd aangenomen, misschien wel juist, omdat in Barneveld zich de geest der Staten als belichaamd had, en de Prins te scherp zag, om niet voor de toekomst te schromen. Hoe dit ook zij, zonder reeds af te treden trok ik mij — en met goedvinden des meesters — meer en meer terug. Het was mij niet moeielijk op den achtergrond te blijven; ik had mij nooit op den voorgrond gesteld, tenzij de groote staatsman, mijn onvergetelijke meester, dat voor zijne oogmerken noodig keurde. Had wereldsche eerzucht mij gedreven, ik zou de bevrediging daarvoor zeer zeker elders hebben gezocht."

»Maar mijn waardige vriend, aan wie zegt gij dit? Weet ik dan niet dat gij de herhaalde voorstellen van onzen koning Hendrik van Navarre maar hadt aan te nemen om met hem lief en leed te deelen, zooals gij dat met den Prins hebt gedaan, en een ruim veld voor uwe eerzucht geopend te zien. Ik weet wel, daar lagen evenveel kwade kansen als goede op dien weg, maar toch, onze Bearnees twijfelt niet aan eene eindelijke overwinning zijner zaak en gij zoudt den triomf met hem gedeeld hebben…"

»Ik dien hem nòg waar het zijn kan en mag, maar ik had mij nu eenmaal tot levensdoel gesteld Oranje te dienen, aan de bevrijding der Geünieerde Provinciën nevens hem mijne krachten te wijden en daarmede tevens de belangen van Gods Kerke in deze landen te helpen steunen. Daarvoor heb ik steeds mijne persoonlijke wenschen en belangen ter zijde gesteld. Daarom, toen de Prins het inzag, als ik zelf, dat ik, de vreemdeling, de balling, die in den Hollandschen bodem nooit krachtigen wortel had kunnen schieten vanwege des volks vooroordeelen, ter zijde moest gaan voor hem, die de mond, het oog en de rechterhand der Statenpartij beloofde te worden, trad ik terug met alle ge-