Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/543

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zulken omweg maakt," en hij begon hem een en ander van zijn levensloop mede te deelen, wat hij meest geschikt achtte om Sir Henry’s belangstelling te winnen en dien indruk op hem te maken, dien hij noodig achtte voor zijn plan, hetgeen hem dan ook volkomen gelukte.

Sir Henry begon hoe langer hoe meer in te zien, dat de man, dien hij door verrassing in zijne macht had gekregen, niet slechts een persoon was van buitengewone gaven en kennis, maar ook van zulke beteekenis en bekendheid in de Geünieerde Provinciën en buitenslands, dat zijne inhechtenisneming op onwettige wijze, de gevangenschap en wellicht erger wat hem wachtte van de zijde der beide lords, groote ruchtbaarheid zou verwekken en algemeene ergernis, en dat de Villiers geene bedreiging in de lucht had uitgesproken, toen hij hem voorhield dat de willekeurige daad voor hen die haar pleegden, kwade gevolgen kon hebben. Hij voor zich was, ja, verantwoord door zijne orders, maar hij wist zelf wel hoe het somtijds ging, hoe de ondergeschikten voor de wandaden der groote heeren moeten boeten, en met zekere zelfvoldoening overwoog hij, dat de aanslag door de bijomstandigheden ten minste niet was verergerd, en het niet tot eene gewelddaad was gekomen. In dien zin moeten wij het verklaren dat hij met zeker welgevallen tot de Villiers sprak:

»Gij weet niet hoe het mij verheugt, mijnheer, dat alles tusschen ons zoo vreedzaam en gemakkelijk is toegegaan. Ik had in waarheid de strengste orders; zoo ik u niet levend kon vatten, had ik bevel mijn volk op u te laten schieten! Gij begrijpt dus hoe het mij tot eene groote voldoening is, dat ik geenerlei geweld tegen u heb behoeven te gebruiken, waartoe ik niet dan met tegenzin zou zijn overgegaan. Dit gelooft gij van mij, niet waar? En zult mij dit getuigenis niet onthouden, waar het mij noodig kon zijn?"

»Daar kunt gij op rekenen, Sir Henry! Ik ben u dankbaar voor hetgeen gij mij gespaard hebt, en niet minder voor hetgeen gij mij hebt willen toestaan; al zouden er ook lieden zijn die u daarover hard vielen, gij zult er later uwe voldoening van hebben, dat verzeker ik u, wij scheiden straks als vrienden," en hij stak den officier de hand toe.

»Scheiden? Vooreerst nog wel niet," hernam deze, glimlachend de toegestoken hand nemende, en die hartelijk drukkende. »’t Is