Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/549

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den briefwisseling te houden of tijdingen te krijgen, haar daar terughielden. In 1590 was zij er nòg, en in November van dat jaar had zij haar laatste bezoek gebracht aan de Villiers.

Op het eind dier maand schreef zij aan de Turenne, er op aandringende dat hij bij zijn terugkeer uit Engeland niet verzuimen zou naar Zeeland te komen om haar te zien. Zij verzekert hem, dat zijne tegenwoordigheid meer goed zou doen aan de zaak van den Koning (Hendrik IV), dan die van eenig ander Heer van welken rang ook. Zelve verlangt zij ook zeer naar dien bloedverwant, dien zij in geen negen jaren gezien heeft, Zij klaagt hem, dat zij zoo weinig achting geniet (naar hare opvatting) in de Provinciën, en dat dit naar hare meening te wijten is aan hare familie, daar deze zich zoo goed als niets aan haar laat gelegen liggen.

Zij vervolgt: J’en ai discouru avec mr de St. Aldegonde (qui est tout serviteur de Sa Majesté) et avec le pauvre monsieur de Villiers peu avant sa mort, qui était de semblable avis que deviez a quelque prix que ce fut passer ici, mais ce pauvre hom me n’a pas eu le temps de vous le témoigner car le même jour que je reçus vos premieres lettres il tomba malade et est mort le lendemain que mon laquais retourna devers vous. Le Roi a perdu en lui un tres utile serviteur en ces provinces, mais il lui reste mr. de St. Aldegonde qui n’a moins de capacités, ni de volonté à son service.

Men ziet het, Louise de Coligny stelt die beide raadslieden gelijk en schat hunne waarde bovenal naar de diensten die zij den koning Hendrik van Navarre, haar uitverkoren held, konden bewijzen.

Wij weten dat de Villiers, evenals Marnix, nog andere belangen heeft gediend en bleef dienen zoolang zijne krachten het hem toelieten. Zelfs scheen zijne werkzaamheid na het vertrek van Leycester als opnieuw op te wakkeren, en wij nemen zijn invloed waar op meer dan een terrein. Toen de Zeeuwsche en Nederlandsche kerken, door de toenemende geruchten van den vredehandel tusschen Engeland en Spanje ontrust, uit hun midden eene commissie naar Londen afvaardigden, om twee principale punten van Hare Majesteit te verzoeken: ten eerste »dat de zelve gelieve geen vrede met den vijand aan te gaan, tot prejudicie van Gods Woord en religie; ten andere dezelve met de landen,