Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dus zou het kwade dat er mogelijk geschied is tot erger worden, en dat moet tot eiken prijs worden voorkomen. Hij neme voor heden zijn vermaak naar zijn wil, en Hendrik Prouninck, als hij uitgerust is, zal terugkeeren om het hem mijnerzijds aan te zeggen…"

Hendrik kleurde sterk en knikte met voldoening, terwijl hij opstond als om onverwijld gehoor te geven aan dit verlangen, maar de Burgemeester riep: »dat al deze redeneeringen hem niet aangingen, dat de jonge Graaf met hem was uitgegaan, en met hem zou thuiskomen, dat hij er hem toe verplichten zou goedschiks of kwaadschiks; dat hij gansch geen acht sloeg op het protest van den gouverneur, en meende door te zetten wat hij had voorgenomen."

»Met wat recht mijnheer en door wat autoriteit?" vroeg de la Rivière.

»Uit de autoriteit mij door den vader verleend, als zijn gecommitteerde om voor de veiligheid en de bewaringe van zijn zoon zorg te dragen, en krachtens artikel 2 van mijne instructie, waarbij alle personen, behoorende tot de hofhouding van den jongen Graaf, onder mijne bevelen staan."

»Zoo is het, mijnheer, in alles wat het huishoudelijke belangt," sprak de la Rivière, »Mij daarentegen is bij artikel 3 van dezelfde instructie, opgedragen en toevertrouwd alles wat de opvoeding, leiding en vorming van den jongen Graaf regardeert, en staan onder mijne subjectie alle leermeesters of andere personen, die tot eenig bijzonder vak van onderwijs nevens mij zijn aangesteld, bijgevolg kunt gij zeer wel tegen mijn wil, en onder pretext dat de veiligheid des jongen Graven dit vordert, den stalmeester la Fontaine afzenden, om hem op te ontbieden en herwaarts heen te leiden, maar gij kunt noch Mr. Zwaerdecroon, noch Mr. Aart Amelisz een last opdragen aan mijn kweekeling, dien ik afkeur en dien ik hen verbiede te volbrengen, en wees zeker dat zij dien ook niet zullen aanvaarden." De Fransche edelman zweeg en zag de laatstvermelden aan, alsof hij hun antwoord wilde uitlokken. Beiden gaven te kennen, dat hij zich niet in zijne verwachting bedrogen had.

»Ja, ik weet het!" riep de Burgemeester met ergernis, »mijn eigen zoon valt mij af, als het u geldt; gijlieden zijt het altijd met u allen eens tegen mij; men is hier van den beginne aan saamgezworen, om mij tegen te werken en mijne autoriteit te mis-