Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/120

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VIII.


Welk eene vriendelijke gave des Hemels is toch dat onvermogen der menschelijke ziel, om gebeurde of toekomende dingen te weten, zoo ze niet onder het bereik der zinnen worden gebracht! Welke houding had Karel dan moeten aannemen tegenover Frederik; met welk woord of met welke daad moesten de Keizer en de Aartshertog dan toch zijne gastvrijheid hebben aangenomen? Nu verwelkomde de Hertog, omringd van zijn grootschen adel, zijne hooge gasten aan de poort van zijne woning, met die fijne wellevendheid, die hij tot zijn dienst had zoodra hij wilde, en met dien hoofschen eerbied, dien hij met zóóveel waardigheid wist te bewijzen, dat zij hem meer verhief dan dengene, wien hij ze bracht. Bij deze gelegenheid scheen de Bourgondische Vorst eenigszins opzettelijk vertooning te maken met de goede houding en orde zijner krijgsmacht, in het toenmalige Europa eene zeldzaamheid, waaraan hij zijne beste zorgen wijdde, en waarvoor geene kosten hem te groot toeschenen; want van zijne boogschutters, speerruiters, haakbusschieters, piekeniers, van deze allen bevonden zich, hun korps vertegenwoordigend, kleine benden, als ter monstering geschaard, op het voorplein, dat hij den Keizer langzaam overvoerde. Het schenen bonte bloemen op dit veld van steen; want hoewel allen het roode kruis van St. Andries droegen; hoewel er eenvormigheid heerschte in de kleedij der lieden van hetzelfde wapen; de piekeniers voerden gansch andere kleuren dan hunne wapenbroeders de boogschutters, wier manteltjes, half blauw, half wit, grillig afstaken bij het bloedroode en zeegroen van weer anderen; voeg er bij, dat geen bovenkleed uit éénerlei kleur bestond, en men zal het schimpwoord: »bonte kraaien, ” dat Karel’s troepen later gegeven werd, niet geheel eene redelooze