Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/182

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

daan om hen gerust te stellen, eene fout, waarvan Lodewijk XI met zijn geest van vooruitzien al de partij had getrokken, die hem mogelijk was. Van de zijde van Engeland had hij York gehuwd en Lancaster heimelijk de hand gereikt. Zóó altijd slechts vóór zich ziende, en nooit om zich heen of achterwaarts, had hij zich in velerlei ondernemingen tegelijk gestort, zonder er ééne deugdelijk ten einde te brengen, en, nog ten overvloede, door een onredelijk, ontijdig overgeven aan boozen trots of nutteloozen toorn, was hij veeltijds den beer gelijk, die alleen met zijne plompe kracht de angels van dreigende bijen rondom zich uittart. Maar het duchtigste bewijs, dat hij niet stond op de hoogte der eeuw, die men tegemoet ging, was juist dat vast. houden aan het leenstelsel, dat hem schromen deed, uit eigene macht de kroon op het hoofd te zetten, daar, zoo iemand, hij had moeten durven; daar hij na het gebeurde toch met den Keizer stond op een voet, die geen vrede kon blijven; daar hij toch oorlog ging voeren met het Rijk; daar hij toch zijne vazallen aan het ongewone moest wennen; maar hij durfde het niet; hij klemde zich met beide handen vast aan een gebouw, dat hij met één stoot van zijn voet had kunnen doen instorten; dat toch welhaast vallen ging, en waarvan Lodewijk de schranderheid had, de grondvesten met heimelijke slagen te ondermijnen, door den burgerstand op te heffen en de groote kroonvazallen in hunne rechten en onafhankelijkheid te knotten; door de eerste Koning der burgers te worden, in één woord; terwijl Karel niets bleef dan de opperste van de leenmannen, de laatste Vorst der Ridders. — Karel V was reeds wetgever.

In dien raad werd er dan niets beslist, niets vastgesteld, schoon men door den valschen bode, dien Süschen had voorspeld, de zekerheid kreeg, dat Frederik den Moezel afgezakt was in de richting van Keulen, schoon de Hertog toebereidselen liet maken tot een overhaast vertrek. Maar toen hij den raad dier trouwe en schrandere mannen uiteen liet gaan, en zij allen hem smeekten, nu ten minste ruste te nemen, antwoordde hij met een trotschen glimlach, dat hij zijn krijgsvolk monsteren ging, en dat de Sire van Hagenbach hem verzellen zoude. Wie herinnert zich niet den noodlottigen invloed, dien de handelwijze en de beraadslagingen van dezen man op Karel’s volgend lot