Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

doeningen op haar gelaat leesbaar waren; zij hield het oog strak gericht op een kostbaar gesteente, dat zij in de hand hield, en liet het dan weder afdwalen op eenige stukken zilverwerk, waarop familiewapens waren gegraveerd, die iets verder op eene tafel stonden.

De Markgravin was niet alleen; een jonkman van een zacht en zwaarmoedig voorkomen, tenger en sterk blond, evenals zij zelve in oud-Duitsche kleeding, leunde tegen haar zetel in eene lustelooze en verdrietige houding. Een ander man met grijze haren, van een eerbiedwekkend voorkomen, zat in een hoogen armstoel tegenover haar, en hij scheen zooeven gesproken te hebben met eene drift, waarvan zijne stem nog getuigde, toen hij er bijvoegde:

»Ik herhaal het, die buitensporige verkwisting brengt ons ten gronde en is dienstig tot niets…”

»Tot niets geringer, dan tot de eer van uw kleinzoon Graaf van Eickstadt!” antwoordde Wilfriede, met een verwijtenden blik.

»Toen ik het zwaard voerde, hing de eer van een Ridder aan iets anders dan aan een juweel voor een hoed,” hernam de oude Edelman levendig.

»Dus meent gij, dat het hem en ons niet tot schande zou zijn, zoo de éénige erfgenaam van Spangenheim en Zielberg de bloedverwant van den Aartsbisschop, bij eene gelegenheid als deze, moest onderdoen voor een gewoon Ridder van een vreemden vorst?”

»Ik vrees, dat gij dit niet verhinderen zult, al verpandt gij al de tegenwoordige en toekomende bezittingen van uw minderjarige aan onzalige Joodsche verleiders, waar geen edelvrouw in mijn tijd zich mede zoude hebben ingelaten; dàt was toenmaals schande!”

»Uwe Grafelijke Genade dulde, dat ik haar inlichte, hoe zij dwaalt op drie punten,” voegde de Italiaan hem snel toe. »Vooreerst ben ik, door de genade van de Heilige Maagd, geen slechter Christen dan eenig Duitsch Edelman; ten tweede, is de lichte overwinst, die ik nemen moet om te blijven bestaan, geen woeker te achten, in aanmerking van de groote verliezen, waaraan wij blootstaan; ten derde, is Koning Karel VII van