Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den toe,” voegde zij er bij, hem onrustig vragend aanziende.

»Excellenza kan gerust zijn; als men alle uitsporige praatjes gelooven wilde, die er omgaan… . Het gerucht gaapt altijd wijder dan de daad; — wat te Aken nog maar eene muis is, groeit tot een olifant eer het hier tot ons komt; maar mijne genadige Vrouwe kan mij gelooven, Karel de Stoute heeft de goudmijnen van het Oosten ook niet voor zich alleen! De Signora Marchesa mag zich veilig op haar trouwen slaaf verlaten; hij heeft Vorsten bruiloftsgewaden bezorgd!”

»Zoo wil ik mij dan geheel aan u betrouwen! Slechts dit nog: zoo gij de Bourgondische manier een weinig in ’t oog kondt houden bij het fatsoen, dat zou worden opgemerkt, en het ware eene fijne vleierij.”

»Uwe Genade zal voldaan zijn!”

»Er blijft mij nog ééne zwarigheid over: de vier pages en twee schildknapen, die mijn Heer zoons gevolg uitmaken, komen ook te zijnen laste. Andere vorsten voorzien zelve in diergelijke behoeften van hunne hovelingen, maar onze Keizer Frederik doet niets voor de Edelen van den Aartshertog! Hoe maak ik het met de lieden van den Markgraaf? het is een vereischte, dat zij volgens zijn rang en met zijne kleuren te feest komen.”

»Voor den kleinen prijs van zes honderd thalers belast ik mij met de bezorging daarvan, Mevrouw! zoo U we Genade in gereede penningen betalen wil…”

»Gij wilt, wat mij onmogelijk is.”

»Moet ik Uwe Genade dienen met mijne schade? Ik zal zelf moeten opnemen; 800 thalers in waarde aan goud of zilverwerk zal voldoende zijn. ”

»Alles wat de huishouding van den Markgraaf te missen heeft, is in uw bezit,” antwoordde de Markgravin met een treurig schouderophalen.

»De Moeder Gods verlaat de haren niet; ik zal u 800 thalers weten te bezorgen op het Markgraafschap Spangenheim; de Marchesa betaalt mij in gemunt geld, met een klein loon voor bewezen diensten, en alles is gered.”

»’t Is den Hemel geklaagd, hoe onbeschaamd lieden van uwe soort hun voordeel doen met onzen nood…” sprak de Markgravin, terwijl hare zware pinkers tranen van verbittering