Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/146

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

al te groote voldoening merkte hij op, dat Honthorst hen volgde en gadesloeg. Deze behield denzelfden stap, dien hij eens had aangehouden, en bleef zijn vasten en scherpen blik op den Ridder gericht houden.

— Welk eene stoornis in ons zoet onderhoud, allerschoonste Prinses! sprak de l’Espine geërgerd tot zijne dame; die Meester schilder gaat achter ons, en schijnt ons spie te willen zijn; vergun mij dat ik hem beveel een anderen weg te nemen!

— Dat zal ik geenszins toestaan, Heer Ridder! sprak Louise verschrikt; mijn leermeester, mijn goede Mr. Honthorst, hij zou zich beleedigd achten… en…

— En daarbij nog niet eens gehoorzamen, hij schijnt er mij de man voor.

— En daarbij meene ik zou hij morgen, niet wetende mij te grieven, ten aanhoore van mijne zuster, van mijn gouvernante, zoo niet ten aanhoore van Mevrouw mijne moeder, mij lustig kwellen, of wel, wat ook in hem vallen kon, ronduit berispen, zoo gij hem ergernis gegeven hadt.

— Gij kunt gelijk hebben! En zoo wij de zijpaden nemen, zijn wij de laatsten, waar wij besloten hadden de eersten te zijn, en hij kan ons te veel van dienst zijn om hem te verbitteren! — en hij fluisterde haar iets in, waarin zij zeker bewilligde; want terstond daarop zag Honthorst de Prinses geheel alleen haar weg nemen voorwaarts uit, en de l’Espine keerde zich om en ging met besloten stap op Honthorst toe, voor wien hij zich met hoffelijkheid boog, toen hij dicht bij hem was, terwijl hij sprak:

— Mijnheer de schilder Honthorst! in waarheid, ik ben verrukt over u, gij toont u een man van uw woord!

— Dat ben ik, Heer Ridder! hernam Honthorst, meesmuilend zijn groet beantwoordende; alleen, ik begrijp niet hoe ik mij dien op dit oogenblik aan u bewijze.

— Maar gij zijt immers hier, omdat ik u gebeden had mij wel een gehoor te verleenen, mijn preutsche konstenaar!

— Vergiffenis, Heer Ridder! dat was niet precies mijn doel met hier te komen.

— Neen, ik begrijp wel… gij waart op uwe wandeling, en nu, mij ziende, gaf uwe luim u in, mij liever te volgen, dan u later door mij te laten opzoeken.