Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/168

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ren; wij zullen u later over zijne zaak hooren en tot daartoe zult gij weldoen te zorgen, dat hij der Koningin niet weder onder de oogen komt.

— Uwe Doorluchtige Hoogheid zal stipt gehoorzaamd worden, zeide Honthorst, die was, waar hij wezen wilde, en die bijna een schalken blik op Diedrik wierp, terwijl hij zich bij hem voegde en zijn arm nam. Maar de jonge Amsterdammer had alle geduld en alle matiging verloren onder zooveel onbillijkheid, als waarvan hij zich slachtoffer vond, en hij riep luid en vast:

— In ’t eind ik wil niet, ik wil niet van hier gaan voordat mij recht is geschied. Mevrouw de Prinses zal mij recht doen zoo zij mij hoort; en hij ontworstelde zich aan den smeekenden drang van Honthorst, en wilde zich nederwerpen voor de voeten der Prinses, die reeds een der heeren een bevel had gegeven bij zijn eerste teeken van wederstand.

— Eene dame, Mevrouw! heeft mij hier bescheiden, en die dame was — de Koningin, riep Diedrik met vuur.

— Neen, mijn jonge vriend! gij vergist u, die dame was IK! het was Mevrouw de Sourdiac, die dit zeide, terwijl zij vooruittrad.

— Gij, Mevrouw! gij! en wat wenschtet gij dan van mij?…

— Een page moet het u reeds gezegd hebben.

— De page! ja! de page kwam van u, dat begrijpe ik! maar de Kolonel Douchant?

— Die kwam ook van mij; en niet waar! nu begrijpt gij alles?

— Neen, Mevrouw! maar… nu schijnt de misleiding mij zoo boos, dat…

Het werd Diedrik niet vergund uit te spreken; een onderbevelhebber van het vendel voetvolk, dat het kasteel bewaakte, was hem genaderd met een paar manschappen, die op zijn wenk zwijgend Diedrik in hun midden namen, en ondanks zijn tegenstand, dien Honthorst met smeekende gebaren bezwoer, hem met zich voerden.

Maria de Medicis was bijna zoo versjagen als Diedrik zelf, zij was er verre af zulke uitkomst gewacht te hebben; alleen was zij ten einde raad, en had zich zelve toch niet kunnen blootgeven.