Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/370

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de hand aan het voorhoofd bracht, de oogleden ophief, weêrklonk als een echo van zijne woorden, het geroep: »de Koning! de Koning!”

Manriquez voelde terstond dat hij moest opstaan, doch zoo geweldig sidderden zijne knieën, dat zijne eerste poging mislukte, en nog terwijl hij opnieuw in den stoel terug viel, was een man uit het midden van den groep hem genaderd, en legde hem de hand op den schouder, terwijl hij zeide met eene mengeling van strengheid en goedheid:

»Aan uw vader hadt gij wel eerder mogen denken, jonge man!” Wijd en wild openden zich nu de oogen van den Prins; strak staarden ze op den spreker, daarop en zoo snel als de gedachte, wierp hij zich aan diens voeten, zonder iets te kunnen uitbrengen dan dit woord:

»Sire!”

Alles had het hem gezegd, het was Filips II, die voor hem stond! De Koning zag eene lange wijle zwijgend op hem neêr, met iets als eene zonderlinge uitdrukking van welgevallen en somberheid. Was dat als het vooruit genieten van het lijden eener gruwzame straf, waarmede hij zijn gehoond gezag op den jonkman zou wreken, of was het de gedachte aan een ander jonkman, die zich ook eenmaal even wild en onbezonnen had gestort in het groote gevaar van opstand tegen hem, en dien hij er in had laten omkomen, hoewel zijn eigen zoon?

De diepten van die vorstenziel zijn moeielijk te peilen, en hij zelf brak ook spoedig zijn zwijgen af met de vraag:

»Hoe noemt gij u, sennor?”

Nu was er zeker geene vraag te bedenken, waarvan de beantwoording den jonkman meer moeielijk moest vallen, en die toch meer natuurlijk was om een verhoor te beginnen dan juist deze.

Ook was de jonge Prins op dit punt, ondanks al zijn tobben, niet tot een besluit kunnen komen, en nu in het midden van zijne verwarring — stekeblind van het plotselinge schitterlicht, dat door drie bovenvensters lijnrecht op hem neer viel, terwijl het hem suisde in de ooren door het geruisch van dien prachtigen stoet, terwijl hij als door verbrijzeling getroffen was onder die plotselinge tegenwoordigheid van den Koning, zijn rechter,