Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/405

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dekte, dan de plooien van het statig satijn, dat hare teedere gestalte omgaf. Die fijne arm, wiens volmaakte vorm door de loshangende mouwen meer dan ter helfte zichtbaar was gelaten, moest den wensch uitlokken dien in den zijnen te leggen, bij iederen cavaliero, wiens oog er op gevestigd werd, onder den handkus, dien de étiquette nu gebood. Niemand kon het Felicia aanzien, hoe bang haar hart klopte onder die eerbewijzen, onder haar vorstelijk bruidsgewaad; daartoe had zij te veel zelfbeheersching geleerd in eene strenge school. De liefelijke oogen neêrgeslagen, den fijnen mond verplooiende tot een glimlach, die noch te gul was, noch zoo onmerkbaar, dat men haar gebrek aan hoffelijkheid kon toedichten, was er noch in de zachtheid harer trekken, noch in de vastheid harer houding, iets, dat haar innerlijken strijd verried, niets dan misschien de bleekheid, nooit door een liefelijk bruidsblosje afgewisseld. Dit had de Doge opgemerkt, en het deed hem verbleeken. Het feest begon reeds iets van zijne strakke vormelijkheid te verliezen. De jeugdige edelen dansten, de jonge senatoren verwijderden zich met hunne dames in de zaal waar gespeeld werd, de oude raadsheeren verdeelden zich in groepen, knoopten gesprekken aan onder elkander of met de vreemde gezanten. Het bruidspaar zag zich voor eene wijle zoo niet vergeten, toch minder omringd, en de Doge nam dit oogenblik waar om zijne bruid het voorstel te doen eene wijle lucht te scheppen onder den overwelfden zuilengang, die van buiten deze verdieping omgaf, en als een balkon vormde; zij liet zich zwijgend geleiden en zwijgend ook hoorde zij de woorden van fijne hoffelijkheid aan, waarmede hij haar toesprak bij het nemen van die verfrissching; eindelijk sprak hij een weinig gekrenkt door dit volhardend zwijgen: — Ik begrijp wel, signora, gij kunt niet gelooven aan de woorden van een man, in wiens naam tot hiertoe altijd dwang en vervolging over u is gekomen; nog nooit spraken wij samen in volkomene vrijheid en gij hebt voorzichtigheid geleerd — maar hier… en hij ging met haar een der bogen door, deed eene trede benedenswaarts, leidde haar heen door een engen duisteren gang, maar die toch even verlicht was, hij telde in ’t voortgaan de marmeren platen van den muur — en bij de negende bracht hij een kleine gouden sleutel tusschen de voegen — de marmeren plaat bleek