Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/464

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nia pijnlijk, of waar men tot die erkenning gedrongen is, daar weet men haar in zulke banden te sluiten, die haar toch de vleugelen het uitslaan beletten! Nicias zelf ziet in mij het allerliefst de vrouw; hij acht mij een standbeeld meer in zijn huis, dat gierig wantrouwen tusschen vier muren verbergt, of wel de vrouw, die hij het liefst ziet wevende in het Genyceum, zonder vrees of ook de toppen der vingers vereeld mochten worden, en ongeschikt tot het tokkelen der luite. Athene's dichteres is hem niets te goed om slechts zijne dienares te wezen.

― O! sprak Antiopé, wel groot moet uwe fierheid zijn, vrouwe Lasthenia, of ― wel zwak uwe liefde voor den edelen Nicias, dat gij op deze dingen ziet op dezen dag. Ik zelve heb bemind, en ben bruid geweest, maar ik zou wel getroost zijn geweest mijn geliefde te volgen, te dienen en niets te zijn, dan wat hij mij wenschte; want ook met deze plichten, der vrouwe opgelegd, en aan geene van ons te ontnemen, verzoent het Evangelie, dat de Heer zelf heeft gebracht. Gij zult het zelve ondervinden, edele vrouwe! Als gij eens den staf des geloofs in de hand hebt genomen, steunt hij in alles, tot hij eens ten laatste verandert in den palm der overwinning.

― Wat geeft mij zekerheid, dat ook dit geene ijdele bespiegelingen zijn, die weggevaren zullen wezen, als men ze in werkelijkheid noodig heeft?

― Wilt gij een bewijs, uit mijne eigene ondervinding genomen? sprak Antiopé, een weinig verbleekend, maar toch met vastheid.

― Ik luister! zeide Lasthenia.

― Om van geen andere mijner lotgevallen te spreken de — jonge man, de geliefde, van wien ik spreek, was het, die mij Christus leerde kennen. Ik kende den Heer, maar mijne liefde en mijn geloof waren nog nooit beproefd geworden. Ik kende dus den troost niet, dien Hij geeft in het lijden. Dezelfde hand, die mij tot de vergadering van Christenen bracht, bood mij ook de zoetste vooruitzichten; hij was een vrije, een aanzienlijke, een rijke; hij stond op het punt mij al die voorrechten mede te deelen; hij was goed en beminnelijke boven allen en ik had hem lief.... Ik vreesde wel eens meer dan ik mocht.... Daar vingen sommige inwoners van Amysus aan, samen te spannen