Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/115

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VII.
Johanna.



Twee dagen waren er verloopen, en nog altijd liet de Vicaris niets van zich hooren; door bode, noch brief, noch persoonlijk lichtte hij Ottelijne in over den gast, dien hij bij haar had ingeleid. Zoo niet het getuigenis van Enriquez dáár ware geweest, had men Paul werkelijk met eenig recht voor eenen indringenden bedrieger kunnen houden, die gepocht had op eene bescherming, welke men hem niet had toegezegd. Nu echter hield de Jonkvrouw het er voor, dat gewichtige belangen en moeielijke verwikkelingen der zaken van het Bisdom, die al zijne bezinning vorderden en geheel zijnen ijver, den eerwaarden Boudewijn het persoonlijk belang van eenen enkele hadden doen vergeten: zij kende in hem zooveel ingenomenheid met zijn ambt. en slechts enkele snel gedoofde vonken van deelneming voor wat niet rechtstreeks daarop betrekking had. Zij troostte den jongen Duitscher met de verzekering, dat te eenigen dage die beschermer zijner weder zoude gedenken, en zij verheugde zich heimelijk, dat zij een geldig voorwendsel had, om hem in haar huis terug te houden; want de gehoopte toenadering was nu geschied. In het eerst had Ottelijne nog geaarzeld. Aernoud’s zonderlinge ontroering bij hun afscheid had genoeg op hare verbeelding gewerkt, om den Lutheraan, en hare begeerigheid naar zijne nauwere bekendschap, voor eenen tijd lang te vergeten. Daarna echter overtuigde zij zich zoo licht, dat Aernoud’s bekommering een dier gewone sombere wolken was, die meermalen zijn voorhoofd benevelden; dat zijne zwaarmoedigheid zonder reden was, en