Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/170

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

laten wil, en daarom blijve ook ik; doch ik zal mijnen zoon weren van de besmetting, zoolang ik kan.”

Donna Teresia zeide niet, dat zij geen ander heenkomen wist, dan dat, hetwelk de gastvrijheid haar aanbood. »O! Uwe Eerwaarde moest hen in de kapel zien! Ze zitten daar soms allen te gelijk te zingen en te bidden op zijn kettersch, dat het een gruwel is om aan te hooren: ook ga ik alle dagen wel vromelijk te biecht in het naaste klooster, om mij te ontlasten van de zondige klanken, die tegen wil en dank mijne ooren bezoedelen. Ik weet, wat het zegt: »rein te blijven in het huis der zonde, dat weet ik.” Wij moeten van den Vicaris zeggen, dat hij, onder dit gesnap, het koren had weten te scheiden van het kaf, de feiten van de uitlegging, die men er aan trachtte te geven; zoodra dus ook de goede Dame in persoonlijke klachten verviel, en. hij begreep genoeg te weten, sprak hij: »Breng mij nu schielijk bij de Jonkvrouw, of het mij nog gebeuren mocht een goed woord tot haar te spreken, en dat nuts wrocht.”

»Ottelijne-nicht heeft zich opgesloten in haar bidvertrek, nadat ze weêr bijgekomen is van de bezwijming, waarin ze van mistroostigheid vervallen is, na het vertrek van Heer Aernoud. En ze heeft in smart en droeven onlust hare nieuwe vrienden zelfs van zich gezonden.”

»Welnu, dan zal een oude haar mogelijk welkom zijn!” En zonder haar geleide verder te vragen, wendde zich de Vicaris naar het welbekende vertrek, en opende de deur.

»Dat manwijf Johanna, die hier de wet stelt als moest haar broeder werkelijk Heer van Lauernesse worden, zal ook groote oogen opzetten, als ze hoort, dat ik, spijt haren slungel van eenen knecht, dien ze ten spie zet, een’ hoog en vroom Priester bij mijne nicht heb binnengewerkt,” sprak Donna Teresia, met eenen lach van voldoening, als maar zelden hare bleeke lippen placht te omgeven. De Vicaris vond Ottelijne slapende in haren armstoel. Het was de slaap der afgetobde smart, die pijnlijke droomen geeft, of doffe matheid; de slaap met roode oogleden en bleeke wangen, met ingetrokken lippen en onrustige ademhaling; die weldadige machteloosheid, die gevolgd is op de overspanning der hartstochten.