Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/200

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

als hinderende ons in de verzorging van den zieke, heeft hij toen niet eene drukte gemaakt, alsof we de Kerk hadden gelasterd, en heb ik toen niet heimelijk zijne handen moeten vullen met goede carolus-guldens, uit zorg, dat hij den zieke niet berechten zoude, als hij op zijn uiterste lag?”

»En gij hebt de reliquiën niet aangewend! en vader is gestorven!”

»Lacy!” antwoordde de weduwe en haalde de schouders op. »En heeft gezegde mijn Heere Pastoor mij nog niet kortelings, durven verwijten, dat ik mijne kinderen niet in vromigheid heb opgebracht, alleenlijk omdat Johanna niet vlijtig ter misse gaat sinds haar ongeval…”

»Moeder! het is niet goed, dat men kwalijk spreekt van zijne Geestelijke overheid, zij het ook, dat er onder hen kwade herders zijn. En nu ge spreekt van Johanna, dat verdubbelt mijne grieve; zij ook, zij is besmet met de strafwaardige pest der dolinge; gebied haar snellijk terug te komen in uw huis opdat ze op zulker wijze moge wederkeeren op den waren weg des heils!”

»Lieve zoon! ik zal Johanna nooden; maar ge weet, sinds de smert haar het hart heeft verbitterd, is er weinig te plooien aan haren aard; ze heeft zich gewend hare eigene wegen te gaan; ze heeft wijsheid boven velen en de jaren om voor zich zelve toe te zien.”

Een hooge blos vloog over Aernoud’s voorhoofd; hij maakte een driftig gebaar met de linkerhand, terwijl hij zeide: »gij wilt alzoo niet geheellijk uw moederlijk gezag te werk stellen, om haar af te keeren…”

»Mijn zoon! zij is het evenbeeld van u zelven; gij weet beter dan iemand, hoe noode het moederlijk vermaan iets op u vermocht, om uwe hooge zinnen tot nederigheid te stemmen!” antwoordde zij ernstig, doch zonder bitsheid. Hij boog het hoofd, als gevoelde hij diep dat zacht verwijt, en verbeet zich de bleeke onderlip. »Gij waart daarom niettemin een liefhebbend zoon,” vervolgde vrouw Reiniersz opbeurend; »zoo ook Johanna, die mij eene goede dochter is. Maar het is nu tijd om van uwe eigene zaak te spreken. Gij keert naar Dordt terug…”