Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/216

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verstaalt; die niet klagen, omdat zelfs het medelijden van anderen hen kwetst. En het éénige hart, waaraan hij zijne klachten kon uitgestort hebben zonder blozen, het éénige medelijden, dat hij kon aangenomen hebben zonder schaamte, had hij van zich gestooten, als zijner onwaard. Den moederlijken drempel overschreed hij niet meer. De geestdrijver meende koud te moeten zijn voor wie lauw was in den Godsdienst. En in dien Godsdienst zelve, die hem alles moest vergoeden, voelde hij zich telkens meer en meer gegriefd. Reeds in 1518 en 1519 was er te Dortdrecht, waar hij nu bepaald zijn verblijf had, een geest van misnoegen tegen de Geestelijkheid en tegen de wanorde in de Kerk, een zweem van Lutheranisme, zooals men het, gansch Holland door, algemeen had kunnen opmerken. Die afwijking van de oude vormen, en de toeneiging tot de nieuwe gevoelens, hoewel nog niet uitgedrukt in bepaalde feiten, kenschetsten zich echter door een mompelend morren tegen Kerk en Geestelijkheid en tegen wie haar voorstonden, en door een luidruchtig en hartelijk toejuichen van al wat hen tegenstond en aanviel, en bovenal door eene brandende belangstelling in de gebeurtenissen in Duitschland en Zwitserland, waarvan de kennis met de zeldzaamste snelheid herwaarts kwam; en Aernoud voelde het als bij instinct, dat het denkbeeld, waartegen hij zich wijde verzetten met al de vermogens zijner ziel en met al de krachten van zijn lichaam, iederen dag meer veld won, en zich al vaster indrukte in de gemoederen. Hij voelde als een geest van scheurziekte om hem, en bij hem en naast hem, altijd dichter, altijd nader, altijd stouter, en die geest was ontastbaar, en hij voelde het met onuitsprekelijke spijt, dat hij er niets tegen vermocht, niets, niets — want het was een damp, waarnaar hij sloeg, en een vluchtende klank, dien hij wilde terughouden, en golven, die voorbijdreven, en wolken, die benevelden, maar die niet te bereiken waren; en toch, die dampen stegen op tegen de altaren, waarvoor hij geknield lag; die klank bespotte de tonen van het misgezang, dat hem heilig was; die golven bezwalpten met een onrein vocht tot zelfs de gewijde hoofden der Priesters, die hij eerde als de gezanten Gods; die wolken, eindelijk, verduisterden den glans van dien Godsdienst,