Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/233

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met eene gedempte stem, die telkens te kort schoot: Aernoud! wees… verzoenlijk… ik zal u… zegenen — doe niemand… geweld…”

»Hoor mij, moeder! en geef verlof, dat ik eenen Dienaar van Gods Kerk tot u brenge, opdat uwe ziele leve, schoon ook uw lichaam, ons dier en veel geliefd, met den dood van ons scheide. Ik bid u, aanhoor mijne nutte smeeking: één woord, één enkele wenk van toestemming! Vrees hen niet, die het anders willen; ik zal u tegen allen beschermen! spreek toch!” Maar de weduwe schudde weerstrevend het hoofd.

»Zij is reeds berecht naar de wijze van haar geloof, en zonder Paapsche bijvoegsels of onthouding! zij heeft het Avondmaal met ons gebruikt, onder de beide gestalten —” sprak Johanna, met meer zegepraal en met minder Christelijke verschooning voor de denkwijze van anderen, dan de zachtmoedige jonge Leeraar het haar gepredikt had. Ook boog deze het hoofd, met eenen diepen zucht.

»Voor dwang van ulieden, rampzaligen! die haar willens overlevert in de macht van Satan”. riep Bakelsze, met den voet stampende en de handen radeloos ten hemel slaande; zijne stem was heesch en dof van afgrijzen en toorn. Daarop wierp hij zich op de knieën voor het rustbed der stervende, greep hare handen met woeste aandoening, en sprak met woorden, zoo kalm als hij ze wist te vinden: »nóg is alles niet verloren… Neem eenen Priester, moeder! Er is nog herstel mogelijk, ik bezweer u, hoor mij. Wilt gij eenen Priester? Zeg slechts dat gij het wilt.”

»Ik wil,… vredig sterven… doe mij geen… moeite aan…” Het was akelig te zien, hoe de angst der verwachting, die zijne trekken tot hiertoe gespannen hield en die een koud zweet bracht op zijn voorhoofd, mat bleek als dat van de stervende zelve, nu plotseling afwisselde voor eene wilde, razende geestdrift, die hem de oogen deed vlammen en de trekken verwrong. Hij rees ijlings op:

»Nu, zoo zal ik u tegen wil opdringen, wat gij onzinnig verwerpt,” en hij wilde voortgaan.

»Neen, Aernoud! dat zult gij niet,” sprak Johanna, die met