Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/247

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de Geestelijkheid, die Rome erkent. — Maar toch.” vervolgde hij goedig, haar de wang streelende, »schoon de Bisschop van Utrecht dit zeggen moest aan een schaap, dat zich afscheidt van zijne kudde, God beware Philips van Bourgondië dat hij u hard zoude vallen — ge zult zonder dat wel genoeg te dragen hebben, en…,” eindigde hij bijna fluisterend, »veroordeele uwen Luther wie wil, sinds ik Rome zag, kan ik het niet. En nu, mijne schoone nicht en lieve leenvrouwe! laat u oprichten en zet u. Ik ben nog genoeg Ridder, om eene zoo volschoone Juffer niet zoo vóór mij te willen zien, dies te minder nog de schoonste bloem van het Sticht, uitnemende boven allen in vernuft en begeerlijke kennis.” En te gelijk leidde hij haar met veel hoffelijkheid naar eenen zetel. »Wij lezen zeker nog altijd Virgilius en Plato? hoor! ik sta u toe de Schriften van mijnen vriend Erasmus ter hand te nemen; maar vergeet ter verpoozing niet. Esopus en zijne geestige dieren.”

»Ach Heer! van kunst en geletterdheid is hier de sprake niet,” begon de Jonkvrouw, »ik verkeer in diepgaanden angst over het lot van eenen vriend.”

»Ik begrijp u, gij denkt op uwen onhoffelijken Aernoud, die zijnen vromen ijver tot een uiterste drijft, dat hem lijf en have konde kosten, zoo…”

»O mijn God, laat mij nu niet op dezen zinnen!” riep Ottelijne met diepe ontroering; »mogen hemel en aarde hem niets van dit alles toerekenen! Ook nog voor hem te moeten vreezen… ik draag reeds zooveel…,” vervolgde zij met zachte, bevende stem; en daarna, als wilde zij zich zelve overtuigen, sprak zij meer luid en vast: »neen! zijne verdiensten bij de Kerk spreken gewis hem vrij,” en na eene pauze wendde zij zich weder tot den Bisschop: »Heer, ik ben hier om te smeeken voor eenen ander, eenen, die mij ter harte gaat als een broeder, een dierbaar hoofd, en van wonder groot belang, dat zeker in gevaar is. Ik bedoel Paul, den jongen leeraar Paul, die zoo goed spreekt en dien ze den Lutheraan noemen, omdat hij……”

»St… st…! niet zoo luide ketterij onder mijn dak, mijne schoone!” viel de Bisschop in. »En stel u gerust, Paul is in een veilig oord, in goede bewaring, onder lieden, die het