Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/369

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

persen, hij spreekt haar toe, zijne stem is zacht en hol, maar doordringend, en nog genoeg de stem van vroeger, om voor haar overredend te wezen.

»Ik was eens uw vriend, Jonkvrouw! ik zal nooit uw vijand worden, ik wil nu uw beschermer zijn, volg mij!” En reeds vatte hij hare hand, om haar tot opstaan uit te noodigen. En werkelijk stond zij op: was het onwillekeurig in bewusteloosheid van zich zelve? was het een toegeven aan de verrassing van het wederzien, of aan de overmacht van den geliefde? was het met of zonder beraad?… zij zelve had het u niet kunnen zeggen, zelfs niet eens, hoe zij, niet meer meesteres van zich zelve, sinds Aernouds vaste hand de hare dicht in de zijne hield gesloten, door hem snel en behoedzaam naar buiten werd geleid, eer iemand had kunnen opmerken wie eigenlijk vertrok, te meer daar hare vrienden dicht om het altaar vereenigd waren, zooals wij gezien hebben, en dáár hunne gansche aandacht geboeid werd, terwijl de overigen, die haar minder kenden, zoo al haar vertrek hun in het oog ware gevallen, haar gehouden hadden voor iemand, die geene gelegenheid had om naar de preek te wachten, zooals meermalen gebeurde.

De kleine Spaansche page wachtte met een gezadeld paard; licht, als ware zij een kind geweest, tilde Aernoud de Jonkvrouw in den zadel, steeg nevens haar op, en in vollen ren ging het voort, altijd voort, de kleine dienstknaap volgende, zoo snel zijn slechte renner het hem vergunde.

Dit alles was gebeurd in seconden, bliksemsnel, en voordat Ottelijne dit voornemen gissen kon, of er zich tegen verzetten.

Nu echter was zij zóóver tot herkenning van zich zelve gekomen, dat zij verscheidene angstige uitroepen achtereen voortbracht:

»Aernoud! ik ben u gevolgd!… omdat… gij het wenschtet,” voegde zij er langzaam bij. — »gij hebt mij willen spreken, — nu, zoo spreek en laat ons afstijgen, of kom mij zien op Lauernesse! — Toen ik met u ging, was het in het geloof aan uwe goede trouw, — niet opdat gij mij weg zoudt voeren van mijne vrienden en behandelen als eene gevangene, of als