Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/388

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XXIII.
Eene uitredding.



Laurens Cornelisz, die eene handelsreis door Noord-Braband volbracht had, na den dag, waarop wij hem zagen in de vergadering der Lutheranen te Woerden, trad nu, na maanden lange afwezendheid, zijne woning binnen.

In Holland, dat toen reeds begon te worden en, zoo wij hopen, altijd blijven zal het eigendommelijke vaderland van huiselijke gezelligheid en huiselijk geluk, dat er beter dan in ieder ander Land begrepen werd; het Land, dat het spreekwoord: »Eigen haard is goud waard” heeft uitgevonden, dat oneindig veel uitdrukt voor lieden, die de waarde van het goud zoo goed wisten en die zeggen durfden: »Oost-West t’huis best,” in eenen tijd, toen Oost en West Dorado’s en Edens moesten zijn voor een handelen goudlievend volk zooals zij; in Holland had en heeft het toetreden van den Heer des huizes aan eigen haard na eenig afzijn iets opmerkelijk karakteristieks. Op zijn gelaat ligt iets vergenoegds en blijmoedigs, als gewerd hem nu de ware belooning voorinspanning of arbeid. De voldaanheid van zijnen blik, de rustige gulheid van zijnen glimlach, de vastheid van zijnen gang, het vrije en losse van zijne gebaren, de vroolijke haast, waarmede hij voortspoedt, drukken uit, dat hij terug gaat nemen, wat hij uit plicht heeft ontbeerd en wat hij, ontberende, heeft hoog geschat.

Van de andere zijde wordt den komende bewezen, hoezeer hij welkom is. Elk lid van zijn huisgezin, dat zijne bezigheid staakt, om hem te zien en het eerst zijnen groet te ontvangen,