Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/414

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eerbied had getrotst. Dát hadden de Lutheranen niet gedaan, maar de dolle eerzucht, die bevrediging had gezocht tegen elken prijs, die hij als een sjilpend vogeltje opgekweekt had aan zijne borst, en die tot eenen lammergier was opgewassen, wiens vratige honger moest gevoed worden met het beste van zijn bloed. O! nu eerst voelde hij, hoe zwaar die gulden Keizersgift woog, die men als een licht sieraad om zijnen hals had geslingerd, en hoe gevaarlijk Vorstengeschenken zijn voor eenen vrijen man!

Deze Kanunniken wilden geen Duitscher, genen geen Franschman. Gelderland wilde hun een Lotharinger opdringen of een Luneburger, een verwant van de Vrouwe van Gelder. Misschien uit aanzien zijner troepen, had Everard van der Mark, Kardinaal van Luik, eenigen hunner op zijne zijde; Bichel, Deken van Keulen, kwam mede in aanmerking; maar sommigen onder hen, die vrij durfden spreken, zooal niet stemmen, oordeelden, dat er in den schoot der Utrechtsche Kerk mannen werden gevonden, uitstekende door deugd en geleerdheid, en die, geene eigene macht medebrengende ten zetel, het Sticht met krachtiger ijver en minder overheerschende baatzucht zouden voorstaan, dan die kleine of halve Vorsten, die np niets doelden, dan op vermeerdering van gebied. Zij, die zóó dachten en het durfden uiten, noemden onder die vele waardigen ook den Vicaris. Boudewijn van Utrecht is lang onzer aandacht ontsnapt; het is hem niet wel gegaan, sinds wij hem uit het oog verloren. Met diepen rouw was hij het lijk van eenen Heer gevolgd, in wien hij, ondanks de gebreken, die hij in hem veroordeeld had, nog den Iaatsten waarborg van Utrechts onafhankelijkheid naoogde. Al hadde Philips tienmaal slechter geregeerd, het ware het bisdom toch ten voordeele geweest, zoo hij in deze tijden van verwarring en krijg nog den staf had kunnen vasthouden, naar welken zich zoovele gewapende handen begeerig zouden uitstrekken, de eene om te vatten, de andere om uit te reiken, zonder er naar te vragen, hoe hij lijden zou of geschonden. worden onder zoo ongewijde aanrakingen. Dat had Boudewijn. vooruitgezien, en toch leed er zijn welgezind hart niet minder om, toen hij zijne vóórvreeze gerechtvaardigd zag, toen, alsof