Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/429

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Welnu! ik zal dien man met vertrouwen afwachten!”

»Ge weet toch, dat ge niet onschuldig zijt, Ottelijne Nicht!”

»Ik ben onschuldig aan,wat misdaad is.”

»Niet aan wat zij zóó zullen noemen,” viel de Volder in.

»Vriendin mijne! versmaad toch niet te waken voor uwe veiligheid. Deze nieuwe Bisschop, die veertien nieuwe heilige dagen heeft ingesteld, schijnt mij wel een man toe, om het gezuiverd geloof te vervolgen onder den naam van ketterij!”

»Zij dat, zooals de Hemel het wil! Ik zal niet schromen openlijk getuigenis te geven van mijne gezindheid.”

»Beste Jonkvrouw! ik vreeze zeer, dat gij niet daartoe ger?open zult worden; meent ge dat men u, eene groote edelvrouw, openlijk zal terecht doen staan in deze tijden, waarin het voorbeeld van uwe standvastigheid de zaak der tegenpartijders meer schaden zou dan baten? Veeleer gaat het u als onzen armen vriend en voorganger Pistorius, die nu ginds zoo lang in een kerker wegkwijnt… Ik zeg u, houd het met de vlucht.”

»Ik vreeze den kerker niet in den dienst van den Heere God.”

»Het is wel te zien, dat gij den kerker niet hebt gesmaakt, zooals ik, als ge daarvan met zulk eene lichtigheid spreekt. Geloof mij, als gij gestaan hadt nevens de sterfsponde van een vriend, weggeteerd onder de jammeren des kerkers, snakkende tot zijnen laatsten adem naar lucht en vrijheid, die toch niet de zijne werd, dan toen de ziel vrij was van de banden des lichaams; als gij gezien hadt, hoe noch de adel van het gemoed, noch de oprechte deugd, noch de fijne bloem van kunst en wetenschap baten mocht tegen de akelige versuftheid, waarin de steendwang ons stort…, om het al te zeggen, zoo ge, als ik, Comelis Hoen hadt zien lijden, zien sterven, ge zoudt, als ik, de kluisters ontvloden zijn zoo ge kondt, en niet rustig blijven, als men er u mee bedreigde… Daarom, Ottelijne! vriendin, veel geacht en waard! als ge gelooft aan het gevaar, houd het met de vlucht; Het zou al te groote schade zijn, zoo de schoone Lauërloot zoo vroeg werd afgerukt in de eerste frischheid van haren bloei… het is ook verdienste te leven voor zijn geloof: daarom, ik herhaal het ten derden male, houd het met de vlucht!”