Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/442

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zonder omhaal van plechtigheden, iets, dat we prijzen moeten, aanziende het nu ter uwer redding strekt. Maar blijf niet als eene vertwijfelde daar zitten en vat moed en hope; zie, ik heb kleederen voor u gebracht en al wat ik voor kostbaarheden geborgen heb voor de waakzame oogen des officiaals… ook gereede penningen in deze beurs, die u strekken zullen tot teerpenningen op reis, tot tijd en wijle toe, dat gij u met naam en persoon weder vrijelijk vertoonen kunt.”

»Dat zal wel nimmer zijn, of ik moest nu in dit oogenblik met u gaan, mij toonen en hun bewijzen, dat ze gedoold hebben.”

»Dat zou zijn den schijndood gemeden te hebben, om den werkelijken in den mond te loopen; aan de weinige barmhartigheid, die ze der doode getoond hebben, zult gij weten; wat ze der levende zouden doen. Veel beter dient u de vlucht — waartoe ik u (de Heiligen helpende!) denk te vervorderen.”

»Het is duidelijk, dat de Heer mijne vlucht niet heeft gewild, die verhinderende door eene zoo plotselinge krankte.”

»Het is nog duidelijker, dat de Heiligen Uwen dood niet willen, daar ze u als opgewekt hebben uit het graf.”

»O! dat ik er in gebleven ware!” zuchtte Ottelijne, in tranen uitbarstende, »wat zal ik nog in het leven… en ik rustte daar zoo kalm! O! veeleer welkom was mij nu nog den marteldood, welke zij daar boven mij zouden bereiden, dan levende als eene gestorvene rond te sluipen over de aarde…” Een oogenblik bleef ze zoo mijmerend en liet het hoofd rusten op Teresia’s schouder; daarna vouwde zij de handen als in het gebed, en sprak met grootsche berusting:

»Maar het is ons niet gegeven ons eigen lijden te kiezen. Niet mijn wil, Heere! maar de Uwe!” Toen hief ze zich moedig op uit de doodswoning, en deed zich door Teresia de lijkwâ verwisselen voor het gewone vrouwengewaad.

»Waar is Enriquez, weet hij?” vroeg ze.

»Spreek mij niet van mijnen zoon, hij is mijn huis ontvlucht met eene betichting op mijne eer, die mijne gebenedijde patronesse door uw herleven logenstraft… Hij meende, dat ik u gift gemengd had…” en zij zag Ottelijne van ter zijde onderzoekend aan.