Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/471

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

O! gedankt zij de moedermaagd, dat ik rijk ben. — De uitgebreide Broederschap van den Rozenkrans zal met mij bidden voor hare rust — ik zal doen, wat nog geen Christen voor de zielrust van een ander heeft uitgedacht en verricht… Liefste! weer mijne, sinds gij dood zijt voor den ketterschen gruwel; laat uwe ziel mij beiden op de plaats der zuivering, zij zal gereinigd worden van de smet.”

»Aan mijne hulp daarbij zal het u niet gebreken, — nu, lees het proces van den Woerdenaar — ik weet nu, dat gij sterk zijt.”

»Ik wil alleen zijn,” sprak Aernoud.

»Ik ga, Senor! St. Dominicus zij de eere! in deze benauwde dagen heeft de Kerk nog in u haren trots en hare hope.”

»En haar slachtoffer,” sprak met bitterheid eene vrouwenstem, die het deurtapijt wegschoof en binnenkwam, eenen grijsaard steunende met den rechterarm.

»Wat is dit?” vroeg de Dominikaan.

»De vrouw van Johannes van Woerden en zijn vader, die gehoor komen vragen bij zijnen rechter.”

De monnik trad achteruit en verbeet zich de onderlip. »Wat zal dat, vrouwe!” vroeg hij.

»Moei u daarmede niet, monnik!” sprak zij, fier vooruittredende. »Wil Heer Bakelsze ons hooren?”

»Senor di Viterbo! — Vrouwen vader van den gevangen Pistorius zijn daar, die om gehoor bidden: wilt gij hen toelaten?”

»Laat hen komen,” sprak Aernoud, als uit een diep gepeins opgewekt, zonder zich om te wenden naar de zijde, van waar de stemmen kwamen.

»Kunnen zij u spreken zonder getuigen?” hernam Johanna, nog naderbij tredende.

»Mijn biechtvader is geen overtollige.”

»Ook niet als eene zuster eene gunst komt vragen van eenen broeder?”

»Wie is die vrouw?” hernam Bakelsze, verwonderd opziende Bij zijne hevige gemoedsbeweging had hij in die trillende klanken Johanna’s stem niet herkend. Johanna hield het voor opzet, dat hij haar verloochende; de zachte gewaarwording, die