Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/484

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gewoon hulsel neder, en sprak met den glimlach van medelijden voor de kleine menschen rondom hem, die eer meenden te geven of schande met een kleed: »Nu heb ik al mijn luister en schoonheid verloren!” Toen werd hij, als niet meer van de hunnen, door de Geestelijkheid overgegeven aan het wereldlijk gericht, en door deszelfs dienaren, van de stellaadje der ontwijding, heengevoerd naar de houtmijt; de weg derwaarts leidde voorbij de gevangenpoort. Zijne vroegere lotgenooten stonden wachtend naar het oogenblik, waarop hij dicht bij zoude zijn, en staarden met vonkelende oogen door de tralies van hunnen kerker naar hem heen; hij zag naar hen op en riep hun toe met zijne luide, indrukwekkende stem: »Ziet! zeer lieve broeders! ik heb nu mijnen voet gezet op den dorpel des martelaarschaps; hebt goeden moed als sterke helden ]ezu Christi opgewekt door mijn voorbeeld! Verdedig de Evangelische waarheid tegen alle ongerechtigheid!” En het was eene vroolijke en dankbare toejuiching, die van hunne zijde daarop volgde, een zegevierend handgeklap, als van toestemming en belofte. En terstond daarop hieven zij de lofzangen der Kerk aan te zijner eere, het Te Deum Laudamus, misschien toen nog niet door Luther verduitscht, en meerdere zangen, genoeg onder het volk bekend om begrepen te worden, en zij eindigden niet met die liederen, dan toen hij zelf had geëindigd. Dat moest hem kracht geven en zijnen moed verhoogen, te hooren, hoe die medevervolgden, spijt kerkertucht, en ten aanhoore van al hunne vijanden de blijken gaven van eigen vaste volharding en hooge bewondering voor de zijne. In het midden van de onaangestoken houtmijt aan den paal gebonden, was hem Ruard Tapper ter zijde, met drangwoorden om hem tot de biecht over te halen; maar hij antwoordde kalm: »Ik heb gezondigd en ben als zondaar des eeuwigen doods waardig; maar Jezus Christus is mijn Heer en Zaligmaker. Door Hem alleen hoop ik! ja, ik vertrouw het!” voegde hij er met blijmoedige vreugde bij, »dat ik een deelgenoot zal worden van het eeuwige leven.” Men had hem de handen sterk gebonden, het was hem niet mogelijk ze samen te vouwen tot het gebed, en toch, in navolging van den verhe-