Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/488

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gelaat, waarop nu iets verwards en wilds stond te lezen, dat anders vreemd moest zijn aan die kalme, regelmatige trekken. De belangstelling van den toeschouwer klom nu tot die hoogte, dat hij haar volgde, zoo snel zijne krachten (hij was reeds op den terugkeer des levens) het hem toelieten, en het was noodig, want nog niet wel had hij haar bereikt, of hij zag haar eene wanhopige beweging maken naar het water, die hem ingaf haar toe te roepen: »Vrouw! peis op God, eer ge zulks aanvangt!” Ondanks hare verwildering wendde zij het hoofd om, getroffen door den klank dier stem, en dit kleine verwijl gaf hem den tijd haar zoo nabij te komen, dat hij haar de hand op den schouder kon leggen, terwijl hij op plechtigen toon tot haar sprak: »Dochterken! wat zou het einde van dit geweest zijn, zoo de Heer des Hemels u niet meer genadig ware geweest dan gij u zelve?”

De Vicaris had Aafke herkend. Hij was voor haar een vreemde.

»Heer Priester!” sprak zij onder nokkende snikken »Laat , af van mij, laat mij over aan mijn lot. Ik ben eene ellendige vrouw! Daar is niets aan mij verbeurd, zoo ik sterf, en de Amstel zal mij een voegelijk graf strekken!”

»Roekelooze! en uwe ziel!” hernam hij met strengheid.

»Gister avond heb ik gebiecht en de communie ontvangen. Tot den dood ben ik bereid!”

»Dit opzet gebiecht en absolutie ontvangen?” sprak hij, haar scherp aanziende.

Zij sloeg de oog en neder. »Toen had ik het nog niet gevat. Heer! Het was uit radelooze desperatie dat het mij toekwam. want ik ben eene ellendige vrouw!” herhaalde zij.

»Gij zijt Aafke Reiniers!” sprak hij met nadruk, »de dochter van vrome ouders.”

»Gij kent mij, heer Priester?” vroeg zij, door verrassing een oogenblik van hare smart afgeleid.

»Vaak viel in Utrecht mijn oog op u, als op een lieflijk bloemken van onschuld en schoonheid! Hebt gij dan geheel Vader Boudewijn vergeten?”

»Dat mij die niet geheugen zoude, Vader Boudewijn! gij?