Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/509

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

maar toen ook drong ze met snelle, geregelde schreden van achter de boomen voorwaarts aan twee zijden gelijktijdig; het veld der hagepreek was omsingeld door Hollandsche krijgsbenden! Twee mannen te paard reden in statigen stap dwars door de menigte heen, die in radelooze ontzetting zich aan beide zijden verstrooide, recht op den wagen toe, waar de hagepreker nog stond, van spijt de lip verbijtende over deze stoornis. De eene dier mannen, die over zijn harnas den wapenrok droeg met des Graven kleuren, werd door menigen Hollander herkend als den Heer van Castre, »den kapitein van Zuid-Holland; ” de andere, ongeharnast, in eene kleeding, die niet geheel Hollandsch was, deed Ottelijne sidderen onder haren sluier: zij had Aernoud herkend. »Nu vreeze ik, het is met ons gedaan,” fluisterde de Jonkvrouw tot hare vrienden, »bevelen wij ons in de hoede van God!”

De vrees van Ottelijne had plotseling al die andere menschen aangegrepen. Ofschoon niemand der krijgslieden eene aanvallende beweging maakte, was er echter iets in den dreigenden ernst der ruiters, dat eene grootere vrees aanjoeg, dan een werkelijke aanval van gewapenden zou gedaan hebben. Dan hadden ze zich verdedigd; nu scheen dat, wat gebeuren ging, de daad van het wettig gezag, waartegen zij zich niet verdedigen mochten. De twee Heeren wendden zich met het gelaat naar het volk en de Heer van Castre wenkte eenen derden ruiter, die nu te voorschijn kwam uit de rij van het krijgsvolk, De bijwoners der hagepreek moesten geen Nederlanders zijn geweest, om dien man niet te herkennen. Het was een grafelijk gerechtsbode, lichtelijk te herkennen aan den kraag en kovel met bellen of plaatjes van zilver en verder aan geheel zijnen dos.

Dezulken werden gebruikt tot het afkondigen van plakkaten en ordonnantiën, ten believe des Graven of van den Grafelijken Raad. — Ook begon de man terstond zijne gewone taak. Een lang perkament wond hij af van een staafje, dat hij in de hand hield, en las, te paard gezeten, met ontblooten hoofde, uit eerbied voor haar, in wier naam hij sprak, eene proclamatie van de Landvoogdes Margaretha aan hare lieve getrouwen, de poorters en opgezetenen van Holland en Zeeland, gedaan bij machte