Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/514

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geworden, dat zij de overvallenen zelfs niet eens meer bevreemdde? Hij, de ijveraar voor Rome, had eene betere prooi te vervolgen en eene betere prooi ook in het oog gekregen; hij had Paul gezien, wel denzelfden Paul, die den eersten slag had toegebracht aan al zijn levensgeluk, wiens gevaarlijk zoete taal zoo menige ziel had afgeleid van het geloof en gebracht tot de dwaling in zijn dierbaar Utrecht, wiens spoor hij sinds lang verloren had en dien hij nu wedervond zoo dicht onder het bereik zijner macht.

O! wat zeide het hem, dat hij den drom der strijdenden dóór moest, om tot dezen te komen? Hij dacht niet op aanval, hij dacht niet op verdediging; hij wrong zich slechts heen door de menigte, om aan gene zijde te komen, waar de Duitscher alleen stond, met bedruktheid nederziende op dit tooneel van verwarring en strijd. In den drang van Ottelijne gescheiden, wist hij niet, of zij met de vluchtenden vertrokken was of nog tot de blijvenden behoorde, die trachtten te ontkomen. Hij staarde heen en weder, onzeker wáár haar te zoeken. Plotseling voelt hij zich aangegrepen door eene vaste mannenhand en voortgesleurd, en toen hij omziet naar den pleger van dit geweld, buigt hij het hoofd met eenen lichten kreet van verrassing; hij had den man herkend, dien hij zich onwillens tot vijand had gemaakt. Op den wenk van Aernoud omringen hem Hollandsche krijgslieden, en hij is een gevangene… intusschen hebben zich de drommen, die de weide ontruimen, merkelijk gedund, men kan enkelen onderscheiden; twee vrouwen komen aan in zichtbaren angst, ter zijde wijkend voor de vervolging van eenen, man in versleten monnikskleeding zonder kap, die haar nu heeft bereikt.

Eene der vrouwen is de voormalige bezitster van Lauernesse met de non, die wij reeds aangewezen hebben, en die zich aan haar heeft vastgeklampt, met eene bede om hulp tegen de onbescheidenheid van den man, die nog niet nalaat zijn gezelschap op te dringen; de Jonkvrouw heeft niet geaarzeld zich de arme onnoozele aan te trekken, die, opgevoed in de schaduw van gewijde muren, zich vreemd voelt bij iedere daad van het gewone leven; maar de kleine tusschenspraak, die de bede en