Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van ik u bewijzen gaf, veel en meer dan paste aan de schuchterheid eener eerbare Jonkvrouw.”

»Het was mij hard, dat gij Heer Herbert’s kleindochter waart, en nicht van den Bisschop. Maar toch, gij waart als eene ster, boven alle uitschitterende in schoonheid, en als een tintelend licht, waarvan ik het oog niet afhouden kon de in den nacht mijner duisternis, en toen later de liefelijkheid van uw gemoed mij kenbaar werd, oneindig meer waard dan de rijkste gaven van vrouwe Venus en hare nimfen, de Gratiën, toen…”

»Ja, ja, toen had ik overwonnen,” hernam zij, zacht glimlachende; en het hoofd leunende tegen zijne borst, ging zij fluisterend voort: »En het werd tijd ook, want ziet ge, mijn hart was bijna gebroken tegen de harde rots van uwe fierheid! En weet ge, dat ge schoon waart, mijn Heer! en edel boven allr anderen op dien dag van het groote schuttersfeest te Utrecht, dat ik bijwoonde, en waar gij tot Heer en Koning gekroond werdt, bij wijze van eere, en waar ge de vroedste en rapste waart in het wit en doelspel, zooals verwonderlijk was om aan te zien, zoodat mijn Oom, de Kanonik van St.-Salvador, en mijn Heer de Bisschop.”

»Pais, mijn liefste!” viel hij in, haar schertsende met eenen kus den mond sluitende. »die herinnering is onnoodig en nut tot niets. Zeg liever, schoone verraderesse! die mij een geheim oplegdet, dat gij zelve schondt, of Heer Philips van Bourgondië zonder dwang heeft toegestemd, en of hij. wist van Vader Boudewijn’s komst, die ons goed was en zoo lief!”

»Mijn goede Leenheer en bloedmaag, de Bisschop, twistte niet tegen mijne keuze, toen ik u noemde in een heimelijk mondgesprek, dat hij mij gunde, nu omtrent eene maand geleden; maar het bijzijn van den Vicaris op mijn feest was meer welkom, dan gehoopt of verwacht. Lacy; heeft hij het treurig moeten verlaten. En wie kan vooruit zien, wat al ramp en jammers ons te wachten staan, na dit booze begin! Ach, Aernoud! ik sidder als ik mij voorstel, hoe de woeste Gelderschman den ijzeren voet zal drukken op de schoone Bisschopslanden; en hoe een wild krijgsgeschrei het vroolijk geschal zal vervangen van de blijde dagen, die wij hoopten!”