Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kauwen, de oogen half gesloten, de handen over de borst samengevouwen, en had nog juist zooveel besef om altijd bescheid te kunnen doen. Dat was zijne reden om niet luidruchtig te wezen. En Paul dan? Gewoonlijk lokt een ruischend feestgewoel denkers of buitengewone menschen tot peinzen uit, en de vrij luchthartige scherts, die hier niemands ooren kwetste, wekte zijnen strengen geest niet op tot instemming, maar behalve dit, had hij zoovele redenen om tot zich zelven in te keeren. Zonder dat wij het zeiden, heeft men begrepen, dat Paul aan dat lagereind was gezeten, waarvan wij in het eerst hebben gesproken. Hij zoude geene aanspraak gemaakt hebben op eene hoogere plaats, zoo men hem zijnen rang had afgevraagd; maar men had daaraan zelfs niet eenmaal gedacht. Donna Teresia had hem naast zich genomen, om hem in het oog te kunnen houden: het tafelgereedschap was zoo kostbaar, en in zulk eenen grooten overvloed! de vreemdeling scheen arm, het stond derhalve vrij hem te verdenken; voorzichtigheid schaadde niet, men kon nooit weten! Vader Luciaan zat aan de andere zijde der Spaansche weduwe; ook hij, de ongeletterde monnik, had geen recht op hooger eere onder deze Edelen, en hij zoude die waarlijk niet verlangd hebben: hij kende zich genoeg in de gunst der huishoudelijke dame om van hare hand, voor zich, de keurigste beten te kunnen hopen. En zijne eerzucht was niet zoo veeleischend als zijne tong! Paul’s plaats had ook zijne voordeelen. Hij was niet zóóver van Ottelijne verwijderd, om niet somtijds eenen vriendelijken blik van haar te kunnen opvangen, en dien met eene dankbaren beantwoorden; meestal verzonk hij daarna in dat gepeins, dat hem eigen was. Hij dacht er aan, hoe hij die lieftallige vrouw, die zachte weldoenster, op de beste wijze zonde spreken van hetgeen haar zoo nut moest zijn te weten; ook kostte het zijner bevallige buurjuffer, die wij kennen als Griete, het jeugdige kamermeisje der Jonkvrouw, altijd veel moeite, om aan den ernstigen zwijger een woordje van zoeten tafelkout te ontlokken. Slechts met Enriquez, wiens bezigheid hem aan dien hoek der zaal gebonden hield, wisselde hij van tijd tot tijd een vriendschappelijk woord.

Toen men tot de derde opdissching was genaderd, en de