Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/259

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Mits zij van dien triomf met matiging gebruik maakt, mits zij de overwonnenen sticht en leidt, doch niet vervolgt en tot oproer dwingt… Doch vergeef! ’t Geen mij tot u voerde, was eene bede, voor u om toe te staan geene zware zake, — voor mij om te verkrijgen eene hoog wichtige. — Zoudt gij mij eene uwer predikbeurten willen afstaan, hetzij eene weekbeurt, hetzij een eenvoudigen avondbidstond? Mijn hart dringt mij in deze dagen van verwarring en schrik en tweedracht, ook mijn woord van liefde en vrede te spreken.”

»Van harte zij ’t u gegund en toegestaan! Alleen gun mij eene waarschuwing, mijn jonge vriend! Geef ditmaal in uwe predikatie den keizer, wat des keizers is! In de vorige hebt gij dat verzuimd, en daar is veel sprekens over gevallen.”

»Ik zou Mylord Leycester verkort hebben in eere of recht, bij een eenvoudig woord over het lijden Christi?” vroeg Gideon verwonderd.

»Dat zeg ik niet; alleen gij hebt van Zijne Excellentie gezwegen, en dat is, naar sommiger oordeel, verzuim.”

»Maar in ’t eind, wij zijn geroepen Christus te prediken, en niet eenig wereldsch heer, van welk politiek belang dan ook!”

»Maar als nu de gemeente in den persoon van zulken heer zich de belangen der Kerk als vertegenwoordigd voorstelt…, heeft een predikant dan het recht, haar te onthouden, wat haar behoefte is, wat bij gemis haar wantrouwen wekt, en hare stichting vermindert…?”

Gideon bedacht zich eene wijle in diepen ernst; daarop antwoordde hij:

»Ik achte, dat een predikant zijne hoorders moet opvoeren tot zijne hoogte, en zich niet laten neerrukken tot hunne laagte, waar het Christi voorschriften geldt, tegenover hunne opvattingen en vooroordeelen. De Heer heeft gezegd: "Mijn koninkrijk is niet van deze wereld!" dies zullen zijne dienaren de wereldsche belangen geenszins inmengen, waar ze getuigenis hebben te geven van Hem.”

»Nu, mijn jonge broeder! Ik wil u daarin niet dwingen, slechts raden. Volg daarin uwe eigene innerlijke overtuiging! Alleen, gij spraakt daar van schrik, verwarring en tweedracht; ik wil toch niet hopen, dat die hier in de Kerke opnieuw heerschende zijn?”

»In de kerke hier te Utrecht niet, heer! daar heerscht nu rust;