Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/173

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in de groote leegstaande commode te hebben gearrangeerd, zette ik mij op mijn gemak, wierp mijn das af, deed mijn jas uit, haalde mijn schrijfgereedschap te voorschijn, en na een paar woorden aan Overberg te hebben gericht, die in het logement mijn wegblijven moest verklaren, nam ik mailpapier om mijn hart uit te storten aan u, de beste wijze om mij te retrempeeren, toen er driftig op mijne kamerdeur werd getikt, en ik bij ’t open doen niemand meer of minder voor mij zag staan dan Majoor Frans in hoog eigen persoon.

Zooals zij daar binnenkwam in haar amazonekleed (gelukkig zonder de vareuse), met een inktkoker in de hand dien zij voor mij op tafel zette; terwijl zij den eersten stoel den besten naar zich toe trok om er op neer te vallen, als besloten te blijven, hoewel zij uit het sans gene van mijn toilet wel kon opmaken dat zij mij nogal overviel, was er zeker effort toe noodig om in haar eene jonkvrouw van geboorte te zien; en dit, gevoegd bij den indruk dien de laatste scène bij mij had nagelaten, stemde mij zeer weinig tot hoffelijkheid en voorkomendheid. Ik schoot inderhaast mijn jas aan, en eerst toen mij tot haar wendend, vroeg ik, wat zij hier doen kwam.

»Grootpapa heeft mij gezegd dat gij schrijven wilt, Leo! en ik herinnerde mij, dat er niet voor inkt is gezorgd," sprak zij, zon der mij aan te zien; want de weinige voorkomendheid, die ik haar toonde, maakte het haar duidelijk, dat de verrassing mij niet bijzonder welkom was.

»Dat is ook niet noodig; ik zorg altijd zelfvoor mijn schrijfgereedschap," antwoordde ik koeltjes, en zette mij neer of ik met schrijven dacht voort te gaan.

»Ik zie dat ik u stoor; ik had u anders een dienst willen vragen."

Ik zweeg.

»Hebt gij bijgeval een badientje of zoo iets meegebracht?"

»Wat wilt gij daarmee doen? Hebt gij uwe vazallen nog niet genoeg gestriemd?"

»Ik wilde eene rijzweep improviseeren; ik heb de mijne verloren, en…"

»Ik heb niets dan een liniaal en een penhouder."

Zij werd bloedrood, beet zich op de lippen, en wendde het hoofd af.

»Ik merk wel," hervatte zij na eenige seconden zwijgens, »dat gij niet in eene luim zijt om mij den dienst te doen, dien ik had willen vragen."