Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/178

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ik mij weer vergist? is ook deze niet de betere van de soort? is ook deze een van die fatten, die bang zijn de punten hunner verlakte bottines aan het slijk te wagen, die schermen met groote woorden, maar klein en bekrompen zijn als het op handelen aan komt, die een heiligen afschuw hebben van gemeene woorden, grof linnen en vuile handen. maar er volstrekt niet tegen opzien iets laags en gemeens te doen, en die zelfs niet schromen zouden de blankheid hunner vingeren te besmetten door eene vrouw te soufiletteeren!" Nu was de beurt aan mij om van innerlijke woede te trillen. en het scheelde werkelijk niet veelof ik had aan eene geweldige uitbarsting daarvan toegegeven; maar intijds nog bedacht ik mij, en overwoog dat de bataille voor mij verloren was, zoo ik handgemeen werd met den Majoor op het terrein waar zij mij heenlokte

Na een oogenblik zwijgens viel ik in:

»Pardon, Freule! ’t Is voor mij moeielijk te berekenen wat gij in mij al of niet meent te zien. Ik kan alleen zeggen, dat ik zeer zeker niet behoor tot de specialiteit dáár door u geschetst. Als er kwestie is van eene vrouw die beleedigd wordt, zou ik de eerste zijn om den laaghartige te staan, die zich, op welke wijze ook. aan haar vergreep; dat kan ik u verzekeren. Ik ben de nakomeling van een man, die zich de rechterhand afkapte om de eer zijner dame te redden; iets van dat bloed vloeit nog wel in mijne aderen, en al zijn wij niet meer in de daden der reuzen en gedrochten, ik zou toch de ridderlijke beschermer kunnen zijn der zwakheid die mijne hulp inriep; ik zou de diepste meewarigheid kunnen toonen voor eene vrouw, die mij leed en last wilde klagen; ik zou haar die ik zag wankelen met vaste hand steunen en staande houden; ik ben niet van hen die vernis en blanketsel voor reinheid aanzien, en ik zou de paarle niet minachten om haar ruwe schelp; ik zou zelfs niet schromen mijne hand te besmetten, om deze uit het slijk op te rapen, als het zijn moest; maar, zoo ik mij niet bedrieg, is tusschen ons sprake van MAJOOR FRANS; Majoor Frans, die boos wordt als men hem aan het prerogatief der schoone sekse herinnert, omdat hij niet tot »de dames" wil gerekend worden, en die evenmin gelijkstelling wil met »de soort", waartoe ik nu eenmaal het ongeluk heb te behooren; Majoor Frans, dat hybridische wezen, dat daar bij mij is komen invallen, nadat hij zoo pas twee beklagenswaardige wezens van