Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/113

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vuur, met opgewektheid, met onmiskenbare zucht, om te bevallen. Zoo had ik hem nooit gezien. Al spoedig wist ik dat de dame die hem zoo bezielde, de barones Martha was. Deze verovering? Die vrouw moest een feniks zijn. Ik nam de kleine verwarring bij het aan tafel gaan te baat, om den grietman met zijne ongewone hoffelijkheid te plagen.

Ik had nooit kunnen denken, die vrouw weder te zien.

— Weder te zien? Gij hebt haar dus gekend.

— Gij zelf hebt haar gekend.

— Onmogelijk? ik!

— Herinner u slechts.

Ik dacht even na, en zag de barones aan. — Hemel! de freule Bothnia?

— Zij zelve.

Het was de allerliefste van het portret. Eene eerste geliefde, die hij terugvond. Zij was vrij. Hij was vrij. Ik was op het punt, om hem geluk te wenschen, Zoo ver was het nog niet. Na het diner, dat voor mij korter duurde dan anders (was het misschien, omdat ik mij vermaakte met op te merken, hoe altijd de blikken van Lieuwestins en zijne weduwe elkander ontmoeten?) schoolden de jongelieden om de piano samen, terwijl de gastvrouw de partijtjes regelde. Het was Ine die speelde. Zij zong met gevoel. Zij speelde met kunst. Bij zulk eene gelegenheid zonderde haar vader zich altijd van de heeren af, en plaatste zich tegenover haar en dronk hare zoete tonen in, en genoot het gelispel der bewonderiug rondom haar, en stond ademloos van geestdrift bij de geestdrift van de anderen. Ditmaal,echter was hij niet bij die groep. Ik zag naar hem om. Hij fluisterde met de barones. Ines oog dwaalde zoekend rond. Op eens wierp zij haar blad muziek ter zijde, en stond spijtig op, zonder te luisteren naar de smeekingen van wie haar trachtten terug te houden; zij had de afwezigheid van haar dwependen bewonderaar