Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/119

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voeten; zij smeekte mij roerend hare ellende en ongeluk niet te willen. Is een vader verhard tegen de smeekingen van zijn kind, van zijn eenig kind? En daarenboven, ik zag in, dat die beide vrouwen nooit samenstemmen zouden. Ik zag een onpeilbaren poel van huiselijke ellende voor mij. Ook had ik mijner Ine vroeger eenmaal, beloofd, haar geene tweede moeder te zullen geven.

— Ten minste geene stiefmoeder, hernam de jonkvrouw scherp…

— Het is zoo, ik kon toch niet weten, dat ik deze vrouw zoude wederzien… Maar nu…

— Ik weet iets, freule! gij zult weldra trouwen; een rijk en bevallig jongeling; de besten staan tot uwe keus, en zoo kan de echt van Uw vader u niets ergers geven dan eene nog rijkere bruidsgave, zei de ik, in de hoop, dat een bemiddelend woord nog niet te laat zou zijn.

— Ik denk nooit te huwen, riep zij heftig; ik bemin niemand, niemand dan mijn vader, en mij dunkt, mijn vader moet zich ook gelukkig gevoelen in de onverdeelde liefde zijner dochter.

— En wie zegt het tegendeel, engel? riep de ongelukkige verblinde, haar in zijne armen sluitende. Hij doorzag niet al de hatelijke zelfzucht van hare woorden.

— Ook om den wil van Martha zelve besloot ik af te zien van mijn innigsten wensch. Nog had ik haar antwoord niet. De kieschheid eischte van mij, het te voorkomen. Ik schreef… neen liet Ine schrijven, zelf konde ik het niet, dat de partij was afgesteld; dat ik ziek was: ik weet zelf niet recht, welk voorwendsel zij gebruikt heeft… Dat was alles gezegd; daarmede was alles uit, ook mijne laatste hoop;… ik had van Martha verkregen, dat ik haar zoo zij kwam, dien dag zoude mogen voorstellen als mijne bruid…

Hij kon niet meer… dat is nu over! waren nog de laatste doffe woorden, die hem ontglipten; hij viel bewusteloos in zijn armstoel terug, door de schokkende aandoe-