vrouwen, die terstond vertrokken. De geheime gemalin van Lodewijk XIV is meer dan eens afgeschetst; pen en penseel beide hebben zich beijverd, om ons voor altijd in het geheugen te prenten hare groote donkere oogen, welker blik zoo zoet en toch gevaarlijk kon zijn, en aan hare bleekheid, aan hare fraaie handen en armen, zal zij toch zeker niet zoozeer als aan haar geest en hare schranderheid de verovering van het vorstenhart hebben te danken, daar mevrouw De Montespan, die verlaten werd, om de schoonheid der haren beroemd was. Zoo dat… als men haar noemt, niet men haar voor zich met den zwarten kanten-sluier, die het kapsel bedekt, en de witte kanten lubben, die de armen bloot laten en het satijnen sleepkleed van eene onopzichtelijke kleur: en zoo was het ook weder, nu zij daar nederzat bij een langwerpig vierkant tafeltje, waarop het raam met haar tapijtwerk rustte. Zij werkte voort, toen Rigaut binnentrad en zijne beschermelinge aan de hand voortleidde tot bij haar armstoel.
De eerbiedige en toch hoogstwelvoeglijke buiging, welke deze maakte scheen mevrouw De Maintenon, die een vluchtigen blik op haar wierp eenigszins te verwonderen, ten minste zij vroeg, den schilder veelbeduidend aanziende: mijnheer Rigaut. Is die persoon?
Zij, op wie die weinig achtingvolle uitspraak passen moest, zag er echter niet uit als eene zulke, die haar verdiende. Nadat zij zich had opgericht uit de nijging voor de marklezin, bleef ze rechtopstaan, met eene waardige, onbeschroomde houding, waarin zedigheid en rust waren op te merken, en hief het gelaat op, waarvan de zuivere en onberispelijke schoonheld der trekken misschien nog de geringste bekoring uitmaakte, zooveel roerende eenvoud zooveel aanvallige schalkheid straalde u tegen uit die wondervol schoone oogen, van dat elpen voorhoofd, uit dat lachje rondom de frischroode lippen; zij was een weinig bleek, eene bleekheid die zij niet als menige harer tijdgenooten door blanketsel verholpen had, maar die door een