Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/182

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de graaf met vastheid. Die jongeling liet zich noemen de ridder Nicole, en hij vervalschte zijn naam niet — hij heette zoo — slechts Mignard had hij er moeten bijvoegen — zooals ik nu eerst ontdekte, want hij was de broeder van deze dame! Ik onderstel, dat hij den beroemden naam zijns vaders wilde sparen. Hij was reeds een geruimen tijd de gastvriend van de Paltsische familie, die nader hand de zijne werd, toen ik er huisvesting vond. Wij werden vrienden, ondanks menige tegenstrijdigheid van denkbeelden en van stand, want hij was kunstenaar en was tegen den krijgsdienst uit beginselen; maar hetgeen mij het meest tot hem trok, was hetgeen hij mij somtijds vertelde van zijne jongste zuster, van hare schoonheid, hare zeldzame huiselijke deugden, haar geest, hare schranderheid en hare zedigheid; eigenschappen, die met mijn ideaal eener toekomstige echtgenoote volkomen overeenstemden. Neen, mejuffrouw, gij moogt mij bij mijne verdediging niet in de rede vallen. Hij las mij gansche bladzijden voor uit hare brieven. — Hij schonk mij een klein miniatuurportret, dat hij van haar bezat — ik haalde hem over, om haar het mijne toe te zenden. Hij klaagde dat zij leed onder den dwang van een harden, zonderlingen vader, die haar alle kennismaking met jongelieden onthield, en die besloten had, haar nimmer uit te huwen bij zijn leven. Ik vond dien toestand beklaaglijk en belangwekkend beide. Ik waagde op zekeren dag een woord, dat zij haar broeder over mij zeide, te beantwoorden. Ik smeekte haar om de vertroosting eener briefwisseling. Zij weerstreefde eene poos, en gaf eindelijk toe, daar zij onpartijdige berichten wilde hebben omtrent de aanstaande echtgenoote van haar broeder, eene verbintenis, die de jonge Nicole, om vele redenen, die ik nu beter begrijp, voor zijn vader verborgen hield — die zelfs niet wist, noch weten mocht, waar hij zich ophield, en die hem in Champagne waande. Onze briefwisseling duurde voort, zoolang Mignard bij mij bleef, werd uitvoeriger, inniger… maar vergeving, Sire — zij is niet