Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


II.


Gij hebt geen traan gedroogd, geen smart gelenigd,
Geen hart vertroost, geen heilge vreugd gedeeld,
Geen hoofd geschraagd, geen boezemwond geheeld,
Gij 't snoer verscheurd dat mensch en mensch vereenigt.


Twee nieuwelingen zaten bijeen in dezelfde cel; de eene hield in behaaglijke ledigheid het hoofd op de hand geleund, en scheen zich met kalme blijmoedigheid aan godsdienstige mijmeringen over te geven. De andere bad, ten minste zij beproefde het te bidden. Zij lag geknield voor een elpen beeld, en hief de gevouwen handen op naar de heilige lijdensgestalte, als hoopte zij van daar ook kracht tot lijden. Maar formuliergebeden en opgeheven handen zijn slechte panaceë tegen de oproerige driften binnen in ons; ten minsle de jongste zuster scheen dat te begrijpen, want zij wierp gebedenboek en bidstoel verre weg, en zette zich neder op een eenvoudig houten bankje, tegenover hare gezellin, die haar niet scheen op te merken.

Daar was een groot onderscheid in die heide vrouwen, hoe eenvormig haar gewaad ook was. Men heeft Johanna en Andrea herkend. De Portugeesche vorstendochter zat daar kalm en rustig met eene fiere zelfvoldoening op haar gelaat, alsof werkelijk het gewijde kleed haar al de reinheid en al de beproefde deugd eener heilige had aangebracht,