Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/210

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

soon eene aanranding kon uitlokken, en dat hare beste verdedigingskracht liggen moest in hare stoutmoedigheid. Zoo had zij voor Archibald gestaan, met den spot en het verwijt in den mond en met de vrees in de ziel! , zoo behandelde ze Matthews streng en met hoogheid, schoon ze telkens het verderf meende te lezen uit zijne blikken.

Bij die overspanning had zij eene toevlucht noodig; eene plek, om uit te weenen; een onbeluisterd oogenblik, om de opgekropte zuchten te slaken. De toevlucht zocht ze in het gebed; het oor, dat hare klachten mocht hooren, was dat van den priester in de biecht; de plek, waar zij vrij dacht te zijn, de kapel, door de menigte na de mis verlaten. Het achtbaar voorkomen van den kapelaan lokte haar uit tot vertrouwelijkheid; het was nog een jeugdig man, eerst kortelings den vorigen kapelaan opgevolgd, met den hertog alleen bij gerucht bekend, doch zooveel te beter met diens zoon lord William wien hij in zijne laatste ure had bijgestaan.

Nog nadat Metella zich uitgestort had voor den biechtvader , had zij een gemeenzaam onderhoud met pater Gregorius, die eindigde met te zeggen: — Na dit alles, mylady! twijfel ik niet, of het is aan u, dat ik de kleine nalatenschap moet over geven, waarvan hij mij, stervende, de bewaring heeft toevertrouwd, totdat, was zijn woord, iemand, die hem verwant was en liefhad, van zijn verhaasten dood inlichtingen zou komen afvragen, en op ‘t geen hij naliet, aanspraak maken; de hertog, uw gemaal, was er niet mede bedoeld, met name zonderde hij hem uit. Ik had aan Matthews gedacht; maar hij betoonde lord William, noch vóór, noch na zijn dood een bijzondere ge hechtheid; zoo wachtte ik dan, en ik ben nu overtuigd, dat de jonge lord op uwe ladyschap, op zijne bruid heeft gedoeld. Wil mij volgen, mylady! ik zal u het toevertrouwde wijzen. Ik begrijp, dat het u schokken moet; maar toch zal het u zoet zijn, eene gedachtenis zijner liefde te ontvangen. En hij leidde haar naar een ander gedeelte der kapel, door een hoog en kostbaar gebeeldhouwd traliehek van het overige afgescheiden. In