bevolen had te volgen. — Metella liet George aan de deur post vatten, en ging binnen, want eene lichte sluiting alleen bewaakte eene schuilplaats, welker reuk van heiligheid haar tegen onge wenschte indringers placht te beschermen. De lady zag in dit holle steen en benedengewelf, bij het schijnsel eener kleine lamp, niets dan het gewone huisraad eener kluizenarij, maar zij onder zocht nauwer, en vond een trap van rooden baksteen, eenige treden hoog, die naar den ingang voerde van een ander verblijf. Stoutmoedig klom zij op, en toch wist ze, dat zij een vijand tegemoet ging, maar een zulken, die het niet lang blijven moest; zij klopte aan. — Het zal Matthews zijn; sprak eene zachte stem, en… snel werd er geopend. Eene jeugdige vrouw, welgekleed, maar hoogst eenvoudig, had de lady dien dienst bewezen. Metella trad binnen, eer deze het verhinderen kon… toen zag zij den monnik, of liever sir Raphaël, niet meer in monniksgewaad, maar toch in eene sobere kleeding; hij was gezeten met den rug naar de deur, en hield een bevallig kind op de knieën, dat kraaide van gezondheid en dartelheid.
— Welnu, Matthews! riep hij, en draaide zich om… daar ontviel de zuigeling bijna zijn sidderenden schoot. — Dat is de vrouw, die ons den doodslag brengt, Lucy! Verdedig ons kind! riep hij met schuwe ontzetting.
De arme Lucy! zij iets of iemand verdedigen. die alleen door Metella’s gedienstige hand voor nederzinken beveiligd werd!
— Ha! ik zal de mijnen redden, al moest ik u verscheuren met de tanden, gilde hij wanhopig, en stond op; het kind sloot hij vast in de armen, die hij kruiselings over de borst drukte, en naderde haar.
— Geene verdediging is noodig, sir Raphaël! of liever, lord van Eastland! ik kom ter uwer redding. Wees volkomen gerust, en leer mij kennen!
— O! Met zulk eene stem spreekt geene slang; uit zulk een oog loert geen duivel! Gij weet alles, en nog leef ik; dan wilt gij mijn verderf niet?