Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/246

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hebben, tusschen een streng klooster en zijne verschrompelde hand, dat zij hem huwen moet, dat de opperhofmeesteres, hare stiefmoeder, haar dwingen zal tot het uiterste, en dat monsignore, onze heer, die verbintenis heeft bevolen en voltrokken wil zien, met één woord, dat ze radeloos ongelukkig is en gereed tot de wanhopigste stappen. Hebt gij van dat alles dan niets vermoed?

— Inderdaad nu herinner ik mij, dat de schoone signora sedert eenigen tijd bijzonder zwaarmoedig was .

— Juist, en hebt gij dezen middag niets opgemerkt, toen gij ons zoo hoffelijk kwaamt bezoeken in het bidvertrek van onze meesteres.

— Zij heeft mij aangezien, antwoordde de abt met eenige verwarring.

— En lag er niet iets smeekends in dien blik?

— Helaas! ik heb dien anjers uitgelegd!

— Dan zeker verkeerd, want ziet gij, signor abbate, zij wacht hare redding van u.

— Van mij! herbaalde hij in de grootste verwondering.

— Van niemand anders, ik heb haar de hoop in ’t hoofd gebracht. Luister. Bij de aankomst van haar echtgenoot zal het de hertogin niet mogelijk zijn terstond voor Julia te spreken, hoewel Hare Doorluchtigheid later hare tusschenkomst heeft beloofd; tot zoolang veroorlooft zij haar, heimelijk het paleis te ontwijken, en zich buiten Ferrara op de villa San Carlo verborgen te houden. Ziedaar, voor haar de eenigste kans om dwang en vervolging te ontgaan. Michele en ik hadden daartoe een plan gemaakt, dat wij zouden ten uitvoer gebracht hebben, maar… ziet ge… die leelijke geschiedenis met den hugenoot komt ons dwarsboomen; niet waar, men zoude ons niet toestaan, dezen nacht met Julia het paleis en de stad te verlaten?

— Denk er niet aan, liefste jonkvrouw, er staan dubbele wachten aan alle uitgangen, aan alle poorten, men laat nie­mand door, zelfs niet op een geschreven bevel van de hertogin. Alleen wanneer ik… maar niets zal immers de