oogenblik herinnerden, wel de vijandschap, maar niet de verzoening. Gewaarwordingen als deze uitte dan gewoonlijk ieder van hen naar zijn aard, Hooft meestal door scherpe of vroolijke scherts, die toch niet ophield beleefd te zijn, en waarin hij eene soort van zedelijke meerderheid gaarne liet doorstralen; Valckenier door grove en booze aanmerkingen en door een kleingeestig en achterdochtig bespieden van handelingen, en een bits en opzettelijk herkauwen van zijn onschuldigste woorden, in losse vrijheid des gemoeds daarheen geworpen. Maar bij dat alles verliet hem eene zekere voorzichtigheid niet, want hij wist, hoe fier zich burgemeester Hooft uit zijne kussens wist op te richten, en met welk eene ijzeren hand hij zijne rechten vastgreep, zoo vaak men hem door eene wezenlijke krenking uit zijne rust opschrikte, of eene vermetele aanranding op zijn wettig gezag werd gewaagd. Meer onder den vorm van hoffelijke opmerkzaamheid en belangstelling, dan onder die van achterdocht, had hij dus zijn wensch uitgesproken, om ook met Temple samen te zijn in een gemeenzaam mondgesprek, en Hooft, die hem doorzag, had het hem toegestaan als eene gunst en met eene soort van medelijdende verachting, die ieder ander dan Valckenier zou belet hebben er gebruik van te maken, Temple… maar deze is beter bekend uit zijne »mémoires” en uit zijne schriften, dan wij hem kunnen leeren kennen; de man heeft zichzelf geschilderd, waarom zouden wij dit nog doen? Hij had zich, uit beleefdheid voor de Hollandsche regeeringspersonen, gekleed met de oplettendheid, die een hoveling van Karel II aan zijn voorkomen besteedde, en zijn satijnen hofkleed was dus even schitterend als smaakvol. Valckenier, met zijne gehechtheid aan vormen, droeg een deftig ambtsgewaad. Hooft, met zijn zin voor het gemakkelijke, zich dekkende met de vrijheid van het tehuis, droeg een wijd en los huisgewaad, en het eenvoudig fluweelen kapje, in plaats van de statige allongeparuik, iets wat hem eene zijdelingsche hatelijkheid van Valckenier op den hals haalde, waar-
Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/46
Uiterlijk