Naar inhoud springen

Pagina:Bredasche Courant vol 147 no 083 Bredasche Kunstkring.djvu/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Bredasche Kunstkring

GROOTE BELANGSTELLING.

Voor den Bredaschen Kunstkring hield de heer Paul Windhausen Vrijdagavond in ’t Zuid een lezing over „De Schilderkunst van Vincent van Gogh tot heden”.

De bijeenkomst mocht zich verheugen in een groote belangstelling, ook van officieele zijde. O.m. waren aanwezig burgemeester B. W. Th. van Slobbe, luit.-gen. b.d. C. A. Prins, generaal-majoor b.d. Mathol de Jong, enz. enz.

De voorzitter, de heer P. A. Hornix, heette de aanwezigen welkom. Spr. maakte melding van het jaarverslag, dat eerstdaags het licht zal zien. De vereeniging telt thans 167 leden, waaronder 26 werkende leden, 1 eerelid (oud-burgemeester Mr. Dr. W. G. A. van Sonsbeeck) en 140 kunstlievende leden. De financieele aangelegenheden geven geen aanleiding tot zorgen. Aftredend waren de bestuursleden de heeren Strübe en van Vegchel, die beiden werden herkozen.

Dat de vereeniging floreert heeft men hoofdzakelijk te danken aan de belangstelling die er bij de leden en het publiek bestaat.

Hierop was het woord aan den heer Paul Windhausen. Spr. gaf een overzicht van de positie der schilderkunst in de 19e eeuw, die zelden zoo stijlloos en individualistisch was. Vooral in Frankrijk nam de vernieuwing een aanvang, waar na de ontdekking van het „licht” in de schilderkunst, het impressionisme weldra hoogtij vierde.

De groote man van het structuurschilderij was Cézanne; tegelijkertijd leefde in Holland Vincent van Gogh, die niet de natuur als zoodanig schilderde, maar in zijn kunst uiting gaf aan zijn innerlijke gevoelsleven.

Dan heeft het expressionisme een aanxvang genomen, terwijl alleengs de individualistische richting wordt verlaten. Men krijgt kunstenaars van geheel uiteenloopende richtingen, zooals b.v. Katholieke en socialistische schilders. Aan de hand van uitvoerig feitenmateriaal lichtte spr. zijn lezing toe en vooral bij de vertooning van de lantaarnplaatjes bleek hoe goed spreker over zijn onderwerp was gedocumenteerd. Zoo verhaalde hij hoe het impressionisme een aanvang had genomen met den Franschen schilder Manet. Hoe langer hoe meer leidde dit tot het loslaten van een vasten vorm, en de impressie werd hoe langer hoe „vluchtiger”.

Als reactie hierop kwam het expressionisme, dat met Vincent van Gogh zijn intrede deed. Hij was, volgens spr. een eenigszins geëxalteerde figuur, die vooral indruk maakte door de sociale zijde van zijn kunst. „Hij is”, zoo zeide spr.„ ,mateloos opgehemeld en in zijn tijd mateloos verguisd”. Als colorist heeft hij buitengewone verdiensten.

De vader van het cubisme is Cézanne, die groote dingen verricht heeft, maar te consequent is nagevolgd door zijn epigonen, de cubisten. Zij propageeren het harmonische rhythme in vlak, kleur en lijn in het schilderij en vinden hun uiterste consequentie in den Hollander Mondriaan. Hoe langer hoe meer wordt hun schilderkunst tot ’n zuiver decoratieve hoedanigheid. De monumentalistische vlakvulling wordt in zwang gebracht door Gauguin, die in Nederland aanhangers vond in van Konijnenburg en Toorop.

Na de pauze weidde spr. uitvoerig uit over de aan Vincent van Gogh verwante kunstenaars, die voor een gedeelte de sociale lijn in hun werk consequent hebben doorgevoerd, zooals b.v. Steinlen, Masereel en Käthe Kollwitz.

Ietwat langer stond spreker stil bij Permeke, die door velen beschouwd wordt als pionier van een geheel nieuwe richting in de schilderkunst. Hernieuwde aandacht werd aan de kleur gewijd door kunstenaars als Sluyters en van Dongen, die de propagandisten zijn van de felle, uitgesproken kleurentoets.

Langs het futurisme via de schilderkunst van een Mare Chagall komt men tot de nieuwe zakelijkheid, waarover men zich nog geen maatgevend oordeel kan vormen; tijdgenooten kunnen geen zuiver objectief oordeel geven over de kunstuitingen in hun eigen tijd.

Na deze zeer heldere en voor de oriëntatie in de hedendaagsche schilderkunst zeer instructieve lezing, sprak de voorzitter een dankwoord, waarmee de aanwezigen, die na de lezing enthousiast geapplaudiseerd hadden, gaarne instemden. De voorzitter deelde mede, dat de voorjaarstentoonstelling van den Kunstkring omstreeks Pinksteren zal plaats vinden.

Tenslotte vermelden wij, dat deze lezing gehouden werd door een der leden van den Kunstkring, hetgeen een niet gering bewijs is voor het vak-prestige der werkende leden.

Men ga voort met dergelijke belangwekkende lezingen.