Naar inhoud springen

Pagina:Busken Huet, Litterarische fantasiën en kritieken Deel 1 (1868).pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Talma's noch Rachèl's bevonden? Het voornaamste was dat al de hoofdpersonen hunne rollen met liefde vervulden; niet één onder hen Vondel's verzen stelselmatig mishandelde; zeker gevoel van vereering voor het genie, dat den Gysbrecht dichtte, onwillekeurig de geheele voorstelling beheerschte.

Veel liep zamen om ons dien avond in eene opgeruimde stemming te brengen. Hij viel in onze kerstvakantie; geen dagelijksche zorgen hinderden ons; wij verkeerden in bemind gezelschap. Wijd had de gastheer de deuren van het ruimste zijner fraaije vertrekken opengezet, — te wijd dan dat wij al de personen om ons heen als onze bijzondere vrienden mpchten beschouwen, en toch niet zo averechts vrijzinnig of wij konden ons verbeelden, onder louter goede bekenden te zitten. De zaal was goed verlicht, van pas verwarmd, smaakvol gedrapeerd. Van ver en in onze nabijheid schemerde het van bevallige toiletten, bloeijende aangezichten, lagchende lippen en bezielde oogen. Tusschen de bedrijven — wie zou het van eene gastvrouw als deze anders verwacht hebben? — werden ververschingen aangeboden; en al is men het tegendeel van een gastronoom, men blijft voor zulke oplettendheden niet ongevoelig. Eene regtmatige grief tegen de deftige openbare schouwburgen in Nederland is, dat men soms uren lang er op een droogje zit; tenzij men de moed heeft zich in eene tabagie te wagen, doortrokken van de geuren van een bierhuis. Hier daarentegen, in deze voortreffelijke liefhebberijkomedie, was de schouwburgzaal tevens foyer, en behoefde men zijne dames niet in den steek te laten om eene hartsterking te bekomen.

Toch hebben wij dien avond met geheel onze ziel en al onze krachten Vondel — verwenscht. Wij aten wafels, wij dronken chocolade, de gastvrouw heette Saartje: het baatte niet. Zelfs in dat lief gezelschap gevoelden wij ons als opesloten in eene benaauwde veste; en toen de engel Rafael te langen leste zijne profetie voltooid had, en het gordijn gevallen was, scheen geen mindere magt dan het hemelsch geregt zich over ons ontfermd te hebben. Een krachtig: „Goed voor eens, maar dan ook nooit weder!” gaf lucht aan onze nogtans niet onnederlandse, onze in den regel onbeklemde borst.