Naar inhoud springen

Pagina:Busken Huet, Litterarische fantasiën en kritieken Deel 1 (1868).pdf/48

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

is dit licht van dien aard, dat men het niet kan opmerken zonder er tevens door gebaat te worden. Een jong mensch van den tegenwoordigen tijd, toegerust met de kennis van hetgeen Vondel wist, — wist van de wereld, van de geschiedenis, van de wetenschappen, — zou een buitengewoon verschijnsel heeten; terwijl niemand aarzelen zou hem een genie te noemen, indien hij daarenboven toonde eenig gevoel te bezitten voor dien dichterlijken blik, waarmede Vondel de menschen en de dingen plag aan te zien.

En welk voortreffelijk hollandsch zou die jongeling spreken en schrijven! Misschien bezondigde hij zich in dden eersten tijd aan een archaïsme of wat; en, sloeg hij aan het rijmen, dan zou het ongetwijfeld eenige jaren duren eer hij den vondeliaanschen zuurdesem geheel uitgezuiverd en zijne oorspronkelijkheid voor goed op dien wegslependen meester veroverd had. Doch o, van hoeveel teleurstellingen zou hij ons troosten! De kostschool waar hij zijne opleiding ontvangen had, zou zich een onvergankelijken naam hebben gemaakt: „Dit is het huis van Adriaan”, zou men van haar zeggen, met zinspeling op een kinderprenteboekje uit de dagen van weleer.

In nog verhevener zin dan voor onze hoogere-burgerscholen zijn Vondel's werken als uitgezocht voor het universiteitsonderwijs der toekomst. Wij gaan de eeuw der objektieve methoden te gemoet; en niemand heeft meer regt dan Vondel, zonder hatstogt of partijschap van alle kanten opgenomen, in alle rigtingen doorkruist, uit zuivere weetgierigheid bezien en beschreven, in één woord, tot een voorwerp van historische studie gemaakt te worden. Zijn gemoedsleven toont een bij uitnemendheid belangrijk zielkundig verloop; zijn dichterlijk genie is een dier ongemeene verschijnselen, waarop men jaren lang met de meeste aandacht turen kan, zonder het ooit geheel te doorgronden, maar ook zonder het waarnemen moede te worden; zijne maatschappelijke positie is een van leven tintelend hoofdstuk in de 17de eeuw. Over zijn versbouw zou dezelfde persoon een geleerd boek kunnen schrijven, en tevens op de onderhoudendste wijze kollege kunnen geven. Zijne taal, eindelijk, eene ware bonne fortune voor het hooger onderwijs, zou verdienen door de Lit-