Naar inhoud springen

Pagina:Busken Huet, Litterarische fantasiën en kritieken Deel 1 (1868).pdf/51

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ten de Leidsche Poort zijne zetting niet wegheeft, zal geen vogelvlugge amazone hem voorbij kunnen draven, zelfs geen hittewagentje zich kunnen voortbewegen om zijn grasperk, zonder hemzelf en zijn zetel bedenkelijk te doen dreunen. Doch in de dagen onzer kindskinderen, wanneer de amazonen van dit oogenblik overgrootmoeders zullen geworden zijn, zal die onaangename gewaarwording hem niet meer kwellen. Zijn ten hemel geslagen blik, met die vraag aan de morgenster, zal dan met onveranderlijke vastheid gerigt blijven op hetzelfde punt, uitziend naar eene nimmer aanbrekende toekomst en bestuurd door de herinnering van een belangwekkend verleden.

Misschien is die weemoedige heugenis (eene gemeenzame bekende ook van ons) de eenige, maar dan ook onbetwistbaar dichterlijke zijde van het dagend feest. Vondel vertegenwoordigt onder ons eene dier nobele vergissingen waarop natien eeuwen lang teren kunnen, en die welligt meer ontzag inboezemen dan meige andere berekening, door de uitkomst minder meedogenloos gelogenstraft. De nederlandsche staatsinstellingen, wier duurzaamheid in zijne oogen voor een geloofsartikel gold, zijn gebleken de kiem des verderfs in zich te dragen en niet genoeg leven te bezitten om zich in tijds te kunnen vernieuwen. Zijn zingen van den tuinleeuw klinkt ons in de ooren als voorbereide Citadelpoëzie. Van al de leeuwendaalsche dingen, waaraan door hem de onsterflijkheid gewaarborgd is, heeft niet é;én den toets des tijds kunnen doorstaa. De letterkunde, wier voorlooper hij zich gevoelde, is weggebleven, en haar Messias moet nog komen.

Ook binnen die grenzen evenwel voegt hem een standbeeld en dat standbeeld hem. Hij heeft aan ons geloofd, en het is slechts half zijne schuld dat wij hem teleurgesteld hebben; zijne hoop is op ons gevestigd geweest, en voor die tegunstige gedachten zijn wij hem eene vergoeding schuldig; hij heeft ons liefgehad, en de liefde mag niet van één kant blijven komen. Dit zijn geldige redenen.

De geldigste, al zou men haar dubbelzinnig noemen, is dat hij Vondel heette en geen nederlandsche dichter vooralsnog in zijne schaduw kan staan.

1867