Pagina:Conscience, De omwenteling van 1830 (1882).pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Terwijl men bezig was met het oproepen der namen, beving mij eensklaps een hevige schrik; mijn vader wandelde in de verte over en weder op de plaats, en keerde het hoofd naar alle zijden, ongetwijfeld om mij te ontdekken. Ik zag aan de strengheid van zijnen blik en aan het plooien zijner lippen, dat hij diep was verstoord.

Mij zoo klein makende als het mogelijk was, hoopte ik aan zijnen zoekenden oogslag te ontsnappen, toen men onverwachts mijnen naam opriep. Mijn vader had het gehoord en kwam rechtstreeks naar de plaats, waar ik stond.

Mij bij het oor grijpend, alsof ik geen soldaat ware geweest, trok hij mij, in het gezicht mijner makkers, uit de rangen en zeide bevelend:

"Kom, volg mij!"

Ik meende van schaamte te sterven; doch ik was dermate gewoon mijnen vader te eerbiedigen, dat ik met gebogen hoofd hem achterna ging tot voor het Paleis van Justitie, waar hij staan bleef en mij bitterlijk en met luider stemme berispte over hetgeen hij mijn ontloopen uit het ouderlijk huis noemde. Hij beweerde, dat mijne dienstverbintenis van geener waarde was, en wilde mij mede naar huis hebben; doch mijn smeeken scheen hem eindelijk te overwinnen. Dan veranderde hij eensklaps van gedachten.

"Het is geene gekke daad van uwentwege?" vroeg hij. "Wat gij gedaan hebt, is het gevolg van een rijp beraad? Welaan, strijd voor uw vaderland. Het soldatenleven zal u misschien goed doen, en daarbinnen uit uw hoofd de droomen doen verhuizen, die u beletten man te worden. Komaan dan, ik zal u eenen kiel en eene haren muts koopen, dat gij ten minste aan uwe kameraden gelijkt."

Ditmaal was mijn vader mild met mij; hij kocht mij eenen fijnen kiel met roode boordsels, eene schoone haren muts en eenen verlakten gordelband.

Terwijl men op het Groen kerkhof nog immer bezig was met de nieuwe compagniën te vormen, wandelde ik met mijnen vader over en weder. Hij legde mij uit wat het soldatenleven is, en poogde mij op voorhand te wapenen tegen de wederwaardigheden, welke ik er zou ontmoeten. Onder anderen zeide hij:

"Ziet gij wel, karakters als het uwe zijn voor het krijgsleven niet gevormd: gij zijt te teergevoelig. Een zacht woord maakt u blijde, maar ook een hard woord maakt u diep ongelukkig. Wanneer u iets onaangenaams wedervaart, loopt gij er dagen lang mede in het hoofd, en, droomend, overdrijft gij alles. Van deze gewoonte moet gij u ontdoen, en u bestand maken tegen de schijnbare ruwheid uwer gezellen en oversten. Overtuig u op voorhand, dat de soldaten, ook de officieren, meest altijd de