Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/114

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

toen zij droomde die sprookjes, die fabels, waarin zij dikwijls was een fee, of een poetri uit Javaanse legenden: zij bekranste dan haar haren met een krans van grote bladeren, als een Ofelia was zij daar in het water, wel eens met tropische kelken getooid en de broers moesten maar volgen de blote voetjes en de fantazieën van het zusje, dat daar, wonderlijk bevallig, liep over de grote blokken, liep door het schuimende water, liep in kristallige groene schaduwen, die beefden over de rivier, onder de zware tenten der lovers... Ja, veel indruk had dat op Gerrit gemaakt en hij praatte er dikwijls over: Constance, herinner je? Wat was je tòen een aardig kind, al was je een beetje vreemd... tot Constance schertsende vroeg of zij dan nu niet meer aardig was, nu zij niet meer op blote voetjes liep in een wit "baadje" en met purperen kembang-spatoe aan haar slapen? Dan schudde Gerrit zijn hoofd en zei, ja, ze was wel aardig, maar... maar — en in zijn herinneringen terug — twee jaren later, toen was zij ineens veranderd, was zij een dame, een nuf, met een sleepjapon, en danste zij met de Algemene Secretaris... En dan schaterlachte Constance, omdat Gerrit die Secretaris maar nooit kon vergeten... Ja, ze danste alleen met de hoogste pieten: ze was éen ijdelheid, een echt dochtertje van de Toean Besar... En het was of Gerrit maar volstrekt terug wilde vinden dat jonge zusje, dat feeënverhaaltjes had bedacht in de rivier achter het paleis te Buitenzorg — al was hij honderd maal een grote, zware, sterke kerel, en ritmeester van de huzaren. Dan zag Constance hem aan, knap, breed, blond, gezond, genietende zijn grog of zijn goede sigaar, en zij bedacht, dat zij Gerrit niet kende en Gerrit niet begreep: heel vaag voelde zij iets in Gerrit haar ontsnappen, zo vaag, dat het nauwlijks een gedachte was, maar alleen een zweming door haar verwondering heen. Adeline zat er heel eenvoudig bij, liefjes glimlachend om de verhalen uit die kinderjaren, om die spelletjes van vroeger... Ja, wat kinderen al niet kunnen spelen, zei zij dan eenvoudig, en vertelde dan liefjes van spelletjes van haar blonde troepje. Maar Gerrit schudde dan zijn hoofd; neen, dat was ravotten wat zijn jongens deden, maar dat... dat spelen... Tot Constance hem schertsende verzocht nu over iets anders te spreken dan over haar blote voetjes... En dan liep het gesprek gewoon voort, en het was, of zij beiden voelden, Gerrit en Constance, dat al mochten ze elkaar nu wel, ze elkaar toch nog niet hadden teruggevonden. En het was een heel zachte weemoed, nauwlijks zegbaar...

Ernst zag Constance niet veel. Zij had eens met Van der Welcke en Addy bij hem geluncht op zijn kamer en toen was hij een allervriendelijkste gastheer geweest: hij had haar getoond de oude familie-papieren, die hij na de dood van papa had verzocht te mogen bewaren, omdat hij er het meeste belang in stelde en ze bij hem in goede handen waren: hij zou ze nalaten