de vriendin of de zuster van een belang, zo hoog, dat er geen hoger boven te denken was. Zo de vriendin of de zuster — ter conversatie wille — dan vertelde hoe zij beschouwde, rekende of een diner gaf — kon Adolfine daar onmogelijk naar luisteren en toonde zij heel duidelijk, dat de zaken van zuster of vriendin haar totaal niet interesseerden, en dat, bijvoorbeeld, de degelijkheid, van het bekleedsel van haar — Adolfine's — stoelen, of de frisse lucht van de straat, waarin zij — Adolfine — woonde, of het fluweel van de kraag van de overjas van Van Saetzema — Adolfine's man — van veel hoger belang was. Toch vooral wilde zij doen uitkomen aan de zuster of de vriendin, dat in haar — Adolfine's — leven alles van het eerste en het beste was: zowel het levende als het niet-levende, het roerende als het onroerende... Adolfine's keukenmeid kookte — voor de zuster en de vriendin — het beste van alle keukenmeiden, vooral beter dan die van Bertha; Adolfine's hondje, een puck, was het aardigste puckje van alle puckies ter wereld. Terwijl zij zo pochte, vreesde zij, heel diep, bijna onbewust in zichzelf, zou mijn keukenmeid wel wat kunnen koken, en mijn puckje... is het eigenlijk niet een nijdig beest?
Maar dat waren diep verborgen twijfelingen en voor de familie en de kennissen gaf Adolfine hoog op van al de haren en al het hare en dong voor kinderen en meubels een schatting van bewondering af. Het was in haar natuur hoog te willen zijn — zij wàs een kind haars vaders — rijk te willen zijn, alles mooi en voornaam en in aanzien om zich te hebben en het was of van haar kinderjaren af een noodlot haar had gedwongen alles, iets, een tikje, minder te hebben dan haar familie en kennissen. Werkelijk was zij nooit tevreden, hoe zij ook pochte. Werkelijk verweet zij het leven zijn gruwelijke onrechtvaardigheid. Als kind was zij een lelijk onbehagelijk meisje geweest, terwijl Bertha ten minste passabel en Constance bepaald mooi was. Dat Dorine nu ook niet mooi was, troostte haar niet, lette zij zelfs niet op. Bertha en Constance waren, de een als jonge vrouw, de ander als jong meisje, gepresenteerd aan het Hof; na Constance's huwelijk was er echter als een moeheid voor wereldsheid geweest bij haar vader en haar moeder en als mama wel eens ter sprake had gebracht, dat ook zij. Adolfine, gepresenteerd nu moest worden, had papa gezegd: ach, de andere meisjes hebben er zo weinig aan gehad... en, hoe dan ook. Adolfine was er niet gekomen, aan het Hof. Dat had zij haar ouders en... haar zusters nooit vergeven, maar zij had altijd gezegd, dat zij niets gaf om al die drukte van het Hof. Zij was vroeg getrouwd, twintig jaar; zij had Van Saetzema aangenomen, bijna uit angst, dat, zo zij weigerde, het leven weer onrechtvaardig zou zijn. En Van Saetzema had haar gevraagd, zo als honderden mannen honderden vrouwen ten huwelijk vragen, om van die heel kleine redentjes van kleine mensen, die als minieme radertjes diep in de kleine